Vraag:
(a) Slaven hebben wel een eigen wil, maar die mogen ze niet volgen, ze zijn ondergeschikt aan hun baas. Maar wij hebben in relatie tot God toch wel een eigen wil (natuurlijk binnen de wet Gods) die we mogen volgen. De uitdrukking dienstknecht lijkt me dus meer op zijn plaats.
(b) Je bent toch geen slaaf. Een slaaf is een onderworpene of lijfeigene.
Antwoord:
(a) Paulus noemt zich in de aanhef van zijn bleven (zie o.a. Rm 1:1) een slaaf van God. Hij gebruikt dan het woord ‘doulos’ dat echt ‘slaaf’ betekent. Voor dienstknecht had men een ander woord.
Van de wil van de mens valt het volgende te zeggen. Bij de schepping kreeg de mens een vrije wil. Dat wil niet zeggen dat hij mocht doen wat hijzelf wou, nee… hij moest God dienen. We spreken echter over vrije wil in die zin, dat hij niet gedwongen werd bepaalde dingen te doen. De mens had keuzemogelijkheid en hij kon daar vrij over beschikken. Na de zondeval is dat veranderd. De mens behield de keuze mogelijkheid, maar de zonde beheerst hem zo, dat hij gedreven wordt om te doen wat hijzelf wil en niet dat wat God wil.
Nu maatschappelijk gezien: zowel een slaaf als een vrije heeft in die zin een eigen wil dat hij (met de beperking hier boven gegeven) keuzes kan maken. Een slaaf is echter niet vrij in het uitvoeren van die keuzes. Hij is het eigendom van zijn meester en moet hem gehoorzamen.
Als een vrije in loondienst is bij zijn baas kan hij echter ook niet de keuzes maken die hij wil. Hij behoort zijn werk te doen naar de normen die zijn baas aangeeft
Wat dat betreft is er dus geen verschil. Waar zit het verschil dan in? Daarin dat een slaaf eigendom van de meester is. Als een knecht het werk niet bevalt of als hij met zijn baas niet kan opschieten, kan hij opstappen en dat kan een slaaf niet.
Welnu, de verhouding van de gelovige tot God is enerzijds die van kind, anderzijds die van slaaf, want we zijn gekocht door de Heer Jezus met zijn bloed (1 Ko 6: 20; 7: 23). Als gekochten dienen we God en onze Heiland in volkomen afhankelijkheid en onderworpenheid, ‘de wil van God van harte doende’ (Ef 6: 6; vgl. Rm 12:1,2; Ko 4: 12; Hb 10: 36; 13: 21; 1 Jh. 2:17).
(b) Enerzijds zijn we geen slaven, namelijk wat het kennen van de gedachten van God betreft. Dat zegt de Heer Jezus heel duidelijk in Jh 15:15. Anderzijds zijn we het wel, namelijk wat ‘eigendom’ van de Meester aangaat en wat het ‘gehoorzamen’ betreft. Zie voor het laatste Ef 6: 6.
De Statenvertaling heeft het woord ‘doulos’ altijd door ‘dienstknecht’ weergegeven, maar dat is niet een nauwkeurige weergave.