Deuteronomium
Vraag:
Onlangs heeft men beenderen gevonden, die volgens de geleerden 240 miljoen jaren oud zouden zijn. Het bericht dat dit vermeldde bevatte de uitspraak: Het blijkt weer dat de aarde veel ouder is dan we denken.
Maar volgens de bijbel kan dat helemaal niet. Zoeken ze dat nu zo uit om aan te tonen dat de Bijbel het mis heeft? Kunt u over de ouderdom van de aarde volgens de Bijbel ook wat zeggen?
Antwoord:
We moeten niet uitgaan van de gedachte, dat de geleerden moedwillig met ouderdomschattingen komen die niet kloppen met de Bijbel om daarmee de Bijbel in discrediet te brengen. Toen de hofmeester bij de bruiloft te Kana tegen de bruidegom opmerkte dat deze de beste wijn tot dat ogenblik (of: tot het laatst) bewaard had (zie Jh2: 10), zei hij enerzijds een waarheid en anderzijds sloeg hij de plank finaal mis. Met zijn vakkennis kon hij constateren dat de wijn die later binnengebracht werd beter was dan de wijn die ze eerst gedronken hadden. Logischerwijze dacht hij dat die wijn bewaard was totdat de andere wijn op was, maar de laatste wijn was – bij wijze van spreken – nog geen uur oud. Ze was helemaal niet bewaard. Deze man zei dat laatste echter niet om moedwillig het wonder dat Jezus verricht had te ontkennen, hij wist niet beter. Als de knechten die het water geschept hadden hem later verteld hebben wat er was gebeurd dan is deze hofmeester op dat ogenblik voor de keus tussen geloof en wetenschap komen te staan, want wetenschappelijk gezien kon die wijn niet wijn van slechts een paar uur oud zijn. Welnu, in een zelfde dilemma bevinden zich de wetenschappers in onze tijd.
Op grond van hun metingen menen de geleerden tot geen andere conclusie te kunnen komen dan dat de aarde ontzaglijk oud is, zo’n 4 tot 6 miljard jaar. Organisch leven zou zo’n 2 1/2 miljard jaar geleden ontstaan zijn en het eerste dierlijke leven minstens 500 miljoen jaar geleden. En voor de mens geeft men een ouderdom aan van 600.000 tot een miljoen jaar. De geleerden zeggen dat niet met het uitdrukkelijke doel om de bijbel in discrediet te brengen. Velen van hen laat het totaal koud wat de bijbel nu wel of niet zegt. De kwestie is echter en dat is de schuld die op hen rust, dat ze niet in God en niet in de Bijbel geloven.
Ze komen tot deze hoge ‘leeftijden’ op grond van diverse berekeningen, die in zichzelf zeer interessant zijn, maar die – of men zich dat bewust is of niet – rusten op bepaalde uitgangspunten, die in feite geloofsartikelen zijn . Want zonder geloof kan de wetenschapper het ook niet doen. Men gaat namelijk uit van het zogenaamde actualiteitsbeginsel en dat houdt in dat het heden de sleutel is tot het verleden; zoals de dingen nu verlopen, zijn ze altijd verlopen. Daarbij sluit men dus -behalve in heel beperkte zin -wereldwijde catastrofes en een ingrijpen van Hogerhand uit.
Bij alle ouderdomsbepalingen maakt men gebruik van een bepaalde ‘maat’ en men moet er daarbij ook van uitgaan dat deze maat in de loop der tijden niet (noemenswaard) veranderd is. Een heel eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken. Een bepaalde rivier treedt elk jaar buiten zijn oevers en zet dan een laagje slib af. We meten het laagje dat per jaar wordt afgezet. Laten we zeggen, dat dat 2 mm is. Nu meten we de totale dikte van de sliblaag die in de loop der tijden is afgezet. Laten we veronderstellen dat die 4 meter is ofwel 4000 mm. Vinden we nu helemaal onder in de sliblaag een stuk bot, dan leert een eenvoudig berekeningetje dat dat bot 2000 jaar oud moet zijn. Dat ‘moet’ moeten we evenwel met een korreltje zout nemen, want de grote vraag is of de rivier wel elk jaar 2 mm heeft afgezet en niet in vroeger jaren veel meer of veel minder. Hier zitten we met een onzekerheidsfaktor. Gaan we ervan uit dat het elk jaar 2 mm is geweest dan is dat in feite een kwestie van ‘geloof’ en niet van wetenschap, want deze uitgangsstelling is niet te bewijzen. Berekeningen zoals deze van afzettingen in de loop van de tijden zijn erg onnauwkeurig. Zo heeft men eens de ouderdom van een rivierenloop bepaald op 30.000 jaar, maar vond men bij verder onderzoek onder in de sliblaag een Griekse vaas die uit ca. 1500 jaar voor Chr. dateerde. De berekening bleek dus niet te kloppen. De geleerden zijn dan ook voorzichtig met uitkomsten die met deze methode verkregen zijn. Tegenwoordig heeft men echter methoden ontdekt die zover de menselijke kennis strekt ontzaglijk nauwkeurig zijn. Ze hebben met radioactiviteit te maken en met omzetting die in de stof plaatsvindt. Voor zover we kunnen nagaan is deze omzettingstijd altijd constant. Wij kennen althans geen oorzaak die daarin verandering gebracht zou kunnen hebben. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen, dat er geen enkele oorzaak zou kunnen zijn of geweest is, die daartoe wel in staat is of was. Bij gebruikmaking van dit soort ouderdomsbepalingen komen er hoge leeftijden uit de bus. Maar je moet er dan van uitgaan, dat de ‘maat’ de eeuwen, ja duizenden en miljoenen jaren door gelijk is gebleven en dat kan niemand bewijzen. Dat vraagt om geloof.
Hier komen drie dingen bij die van bijbelgetrouw standpunt in het geding gebracht kunnen worden, namelijk:
a. we weten niet hoe de stoffen er wat hun struktuur betreft hebben uitgezien bij de schepping of hoe de samenstelling tot stand gekomen is. Wat het laatste betreft: De processen van de schepping kunnen veel sneller verlopen zijn dan de gewone processen die voor de vorming van een bepaalde stof nodig zijn. Zo gaat koken in een snelkookpan sneller dan in een gewone pan.
b. we weten niet welke invloed de vloek die God na de zondeval op de schepping gelegd heeft op natuurkundig gebied gehad heeft.
c. we weten niet welke kosmische veranderingen er door de zondvloed zijn ontstaan.
We weten wel dat schepping ‘schijnbare ouderdom’ inhoudt. Als we Adam en Eva gezien hadden één dag na hun schepping dan hadden we ze niet voor mensen van één dag gehouden, maar voor een echtpaar van zo’n jaar of twintig, dertig. Net zo als de hofmeester te Kana niet kon bevroeden dat de wijn die hij het laatst proefde nog geen uur oud was. Verder weten we uit de bijbel dat de ouderdom van de mens voor de zondvloed behoorlijk verschilde met die van na de zondvloed. Deze vrij drastische verandering geeft aan dat we erg voorzichtig moeten zijn met het aannemen van onveranderlijke ‘maten’. Verder is het bekend dat er op aarde vroeger een heel ander klimaat geheerst heeft dan nu en dat kan er oorzaak van zijn, dat de omzetting waarvan men bij de radioactieve methoden gebruik maakt wel eens niet gelijk gebleven zouden zijn. Kortom de wetenschapper moet bij zijn methoden uitgaan van geloof, dat is niet anders.
Als christenen hebben we naast en boven de wetenschap de Bijbel, het geopenbaarde woord van God. als geloofsbron. Die Bijbel geeft ons geen wetenschappelijke verhandeling en spreekt geen wetenschappelijke taal. We moeten dan ook erg voorzichtig zijn de Bijbel geen dingen te laten zeggen, die er in feite niet staan of die niet zo bedoeld zijn.. Zo is bijv. Jz 10: 12 niet bedoeld om ons iets te leren over de beweging van de zon en de aarde ten opzichte van elkaar, net zo min als Hand. 27: 27 bedoelt ons iets te zeggen over de voorstelling van scheepslieden over de beweging van schepen ten opzichte van het vaste land. De Bijbel spreekt gewone taal, zoals wij die ook gebruiken en dat is niet de exacte taal van de wetenschap.
Nu zijn er christenen die het hiermee hartroerend eens zijn, maar die een stap verder gaan door het scheppingsbericht en de geschiedenis van de zondvloed slechts te zien als verhalen met een bepaalde strekking, waaraan je geen historische betekenis moet verbinden. Dat is echter een puur menselijk idee, waarbij men tekort doet aan de Schrift en waarbij men uiteindelijk ook een vonnis velt over Christus en zijn apostelen die zich zowel op de berichten over de schepping als op die over de zondvloed beroepen hebben. Deze christenen spreken niet over Gn 1-11 zoals Christus dat gedaan heeft en daarmee is hun opstelling veroordeeld.
Ouderdom van de aarde volgens de Bijbel
Zoals gezegd moeten we dus voorzichtig zijn met het hanteren van de bijbelse gegevens. Indertijd heeft een bisschop Usher van de Anglicaanse Kerk een berekening opgesteld door de leeftijdsgegevens van de aartsvaders en andere tijdrekenkundige vermeldingen met elkaar te vergelijken en hij kwam daarbij uit op 4000 jaar voor Christus, dus op een ouderdom van ongeveer 6000 jaar.
Daar moeten echter wel een paar kanttekeningen bij gemaakt en wel de volgende:
-de leeftijd van het mensdom mogen we niet zonder meer gelijkstellen met de leeftijd van de aarde. De vraag is namelijk of wat beschreven staat in Gn 1: 1, 2 valt onder ‘de eerste dag’ of dat het eraan voorafgaat.
De beschrijving van de andere dagen begint namelijk iedere keer met ‘En God zeide’.
-het is dus mogelijk dat er tussen vers 2 en 3 een kortere of langere tijd verlopen is. Dat is ook mogelijk tussen vers 1 en 2. Op grond van diverse bijbelse gegevens achten verschillende schriftverklaarders het onwaarschijnlijk dat de woeste en ledige aarde waar in vers 2 sprake van is als woest en ledig uit Gods hand zou zijn voortgekomen. Zij menen dat de ‘duisternis’ waarover dat vers spreekt niet oorspronkelijk is omdat in de Schrift over duisternis altijd gesproken wordt als iets dat strijdt met het licht. En aangezien men ook vertalen kan ‘de aarde nu werd woest en ledig’ nemen deze verklaarders aan dat hier sprake is van een oordeel over de oorspronkelijke schepping van vers 1 . Zij plaatsen de val van Satan (die men uiteraard ergens moet plaatsen) tussen vers 1 en 2.
-vervolgens zitten we met het probleem van de dagen. Zijn dat dagen van 24 uur of langere perioden. Vs 5 maakt het mogelijk onder dag en nacht perioden van licht en duisternis te verstaan. Daarvoor pleit ook de vermelding van de zevende dag. Daarbij lezen we niet: ‘het was avond geweest en het was morgen geweest: de zevende dag’. Er wordt niet van een afsluiting gesproken. Heeft God namelijk slechts 24 uur gerust en is Hij toen verder gegaan met werken?
Anderzijds wijst Ex. 20: 11 in de richting van gewone dagen en laat zich uit Ps.33: 9 afleiden dat het scheppingsgebeuren niet een zaak van duizenden jaren is geweest. Met absolute zekerheid valt hier echter niets te zeggen en daarom kunnen we ons beter wachten voor al te definitieve uitspraken, die zijn er in het verleden namelijk al te vaak gedaan. Wat anders is dat de Bijbel beslist niet de indruk wekt van een aarde die miljoenen of miljarden jaren oud zou zijn.
Ouderdom van de mensheid
Meer houvast geeft de Schrift wat de ouderdom van het menselijk geslacht betreft. Maar ook hier past ons voorzichtigheid.
Ten eerste zitten er in de chronologische gegevens hiaten. Deze zijn wel op te vullen, maar daarbij moet men toch een bepaalde redenering of uitleg toepassen en een uitleg (dat geldt van iedere uitleg) is vaak aanvechtbaar. Dit betreft echter kleine hiaten in tijd.
Ten tweede zitten we met de vraag of de gegeven ouderdommen en tijdsaangiften bedoeld zijn om ze ‘bij elkaar op te tellen’ om zo tot de ouderdom van het menselijk geslacht te komen of dat ze een morele waarde hebben. Om een voorbeeld te noemen: in het geslachtsregister van Mt 1 zijn in de tweede reeks drie koningen weggelaten. Dat is niet per ongeluk gebeurd maar met een zekere bedoeling. Net zo goed als er vijf vrouwen wel, maar andere ‘moeders in Israël’ niet vermeld worden.
Maar ook als we dat incalculeren komen we toch niet tot een hogere ouderdom dan ruwweg 10.000 jaar.
Het lijkt ons verstandig het daar maar bij te laten en ons ook in dit opzicht verder niet ‘vast te leggen’