Wat hij was
1 zijn toestand: hij was 38 jaar ziek (vs 5)
2 verstoken van hulp: ik heb geen mens om mij in de vijver te werpen (vs 7)
3 teleurgesteld: als hij naar het water ging was een ander hem voor (vs 7)
Wat hij deed
1 Wachten en wachten
2 Proberen in het water te komen, maar tevergeefs
Wat hem gevraagd werd
1 Wil je gezond worden (vs 6)
Wat hij meemaakte
1 Hij kreeg het bevel om op te staan (vs 9)
2 Hij werd meteen gezond, nam zijn rustbed op en wandelde(vs 9)
Wat men hem verweet
1 Dat hij op sabbat ‘werkte’ door zijn rustbed te dragen (10)
Wat hij daarop antwoordde
1 Dat de mens die hem gezond gemaakt had, gezegd had op te staan
en zijn bed op te menen en ermee te wandelen (11)
Wat hem gevraagd werd
1 Wie is de mens die dat gezegd heeft (vs 12)
Wat hij niet wist
1 Dat die mens Jezus was (vs 13)
Waar Jezus hem vond en wat Hij zei
1 In de tempel (daar was hij dus heengegaan … om te offeren?)
2 Zondig voortaan niet meer (vs 14). Zijn ziekte was dus het gevolg van zonde
Wat hij getuigde
1 Dat het Jezus was die hem genezen had (15)