Uit de zendingsopdracht die Paulus krijgt valt af te leiden wat een christen is, namelijk
1 Iemand van wie de ogen geopend zijn zijn. Zijn ogen zijn geopend voor wie hij is als zondaar. Zijn ogen zijn ook geopend voor de waarde van het werk van Christus op het kruis. Hij heeft Christus als zijn Heiland aanvaard;
2 Zo iemand is bekeerd van de duisternis tot het licht. Ieder mens leeft als zondaar in de duisternis, maar als zo iemand zich bekeert komt hij te staan en te leven in het licht van God;
3 Hij is gesteld in de vrijheid. Hij is namelijk bevrijd uit de macht van satan en behoort nu Christus toe, die hij als zijn Heer wil dienen;
4 Een christen bezit de vergeving van zijn zonden. God kan hem zijn zonden vergeven omdat Christus die zonden heeft gedragen op het kruis. Vergeving is een kwestie van genade, maar ze berust op recht. God heeft een rechtsgrond om de zondaar die in Christus gelooft zijn zonden te vergeven;
5 Ze zijn geheiligd, want ze krijgen een erfdeel onder de geheiligden. Ze zijn erfgenamen van God geworden en medeërfgenamen van Jezus Christus en dat samen met alle geheiligden;
6 Ze ontvangen een erfenis. Dat erfdeel wordt hun geschonken als Jezus Christus zijn koninkrijk opricht.