1 Hij was gevallen (2 Sm 4:4). Voor hem was dat een letterlijke val. Wij zijn allen ook gevallen, maar dan in geestelijke zin. We spreken van de zondeval (zie Gn 3);
2 Hij was kreupel (2 Sm 4:4). Dat was het gevolg van zijn val. Ook wij zijn ‘kreupel’ en kunnen niet wandelen naar de wil van God;
3 Hij leefde in het land ‘Lodebar’ (1Sm 9:5). Die naam betekent ‘land zonder weide’. Dat spreekt niet van voorspoed. Deze wereld is een land waar geestelijke honger heerst. Wij lijden allen aan gebrek aan geestelijk voedsel (Js 55:2);
4 Hij ondervond barmhartigheid (gunst) van David. Wij ondervinden barmhartigheid van de Zoon van David als we ons tot Hm bekeren, namelijk vergeving van zonden (Lk 24:47);
5 Hij werd gevonden en bij David gebracht. Christus zoekt ons als verloren schapen en brengt ons bij Zichzelf in zijn kudde (Jh 10);
6 Hij kreeg de bemoediging te horen ‘vrees niet,’ (2 Sm 9:7) Als kleinzoon van de vijandige koning Saul was er reden om voor zijn leven te vrezen. Nieuwe vorsten roeiden vaak alle nakomelingen van een vorige koning uit. Zo doet Jezus niet. Gij zegt ook tegen ons ‘vrees niet’. Hij wil ons nieuw leven geven;
7 Hij mocht bij de koning aan tafel eten (2 Sm 9:13). Wij mogen eten van de tafel van de Heer: “neemt eet, dit is mijn lichaam” (Lk 22:19, 20);
8 Hij kreeg een erfdeel: de bezittingen van Saul. Wij krijgen ook een erfdeel,. We zijn erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus (Rm 8:17);
9 Hij wordt (vals?) beschuldigd van ontrouw aan David (2 Sm 16:1-4). Ook wij worden vaak vals beschuldigd als christenen.
10 Hij wordt gerehabiliteerd (2 Sm 19:24-30). Wij mogen bij vals beschuldigingen onze zaak aan God overlaten. Hij zal ons rechtvaardigen van valse aanklachten.
11 Hij wordt gevrijwaard van de bloedschuld van het huis van Saul (2 Sm 21:7). Voor ons geldt dat we niet in het oordeel omkomen. God spaart ons (Jh 3:15,16,18 en 5:24). We gaan in in het eeuwige leven!
Ander schema:
- Wie was Mefiboseth;
- Wat was Mefiboseth;
- Waar was Nefiboseth:
- Wat gebeurde er met Mefiboseth?