Wie trouw is in het minste is ook in veel trouw (Luk 16:10)
Abraham : Gij hebt zijn hart trouw bevonden voor uw aangezicht (Neh. 9:8);
Mozes : was… trouw in heel zijn huis als dienaar (Hebr. 3:5);
Werkers : De mannen deden het werk trouw (2 Kron. 34:12);
Timoteüs : mijn geliefd en trouw kind in de Heer (1 Kor. 4:17); die zo trouw uw belangen zal behartigen (Fil. 2:20);
Epafras : die een trouw dienaar is van Christus voor u (Kol. 1:7);
Tychicus : de geliefde broeder en trouwe dienaar. (Kol. 4:7);
Onésimus : de trouwe en geliefde broeder (Kol. 4:9);
Kolossers : de heilige en trouwe broeders (Kol. 1:2);
Paulus : dat Hij mij trouw geacht… heeft (1 Tim. 1:12);
Gajus : Geliefde, u handelt trouw… (3 Joh.:5)
Antipas : mijn trouwe getuige (Openb. 2:13);
Christus : trouw als Zoon over zijn huis (Hebr. 3:5),
de getrouwe Getuige (Openb 1:5).