1 Uw Vader > zijn zorg. Hij weet dat u deze dingen nodig hebt vs 30
Hij wil u het koninkrijk geven vs 32
2 Uw bezittingen > gebruik ze om aalmoezen te geven vs 33
3 Uw schat > waar die schat is zal ook ons hart zijn vs 34
4 Uw lendenen > moeten omgord… zijn klaar om te wandelen vs 35
5 Uwe lampen > moeten brandend zijn… ziet op getuigenis vs 35
We moeten zijn als mensen die op hun heer wachten vs 36