1 Hij wist wat hij was: een zondaar, “Wees mij, de zondaar genadig.” vs 13
2 Hij wist zijn plaats: hij stond veraf. vs 13
3 Hij kende zijn gevoelen. Hij was beschaamd. Hij keek niet omhoog. vs 13
4 Hij wist wat hij nodig had: genade, vergeving. vs 13
5 Hij wist wie hem dan geven kon: God. vs 13
6 Hij kreeg vergeving. Hij ging gerechtvaardigd naar huis. vs 14