Betreft: Bijbelvertalingen verschillen
Vraag:
(1) Waarom moeten er verschillende bijbelvertalingen zijn? Bijv. de Nieuwe Vertaling naast de Statenvertaling?
(2) Zijn verschillen in de diverse vertalingen ontstaan omdat de Bijbel zo vaak is overgeschreven? Of is het een kwestie van vertaling? Wat is het verschil tussen de Statenvertaling en de Nieuwe vertaling van het NBG?
(3) Tussen de St. Vert. en die van het NBG bestaan toch frappante verschillen (zie bijv. Jn 2: 4; 2 Tm 3: 16; Hd 9: 5. 6; Mt 11: 12; 1 Pt 4: 14; Op 2: 13. Ik raak daardoor verward. Wat is nu de waarheid?
Antwoord:
(1) De Statenvertaling was voor zijn tijd een uitstekende vertaling, beter dan de King Jams in Engeland en beter dan de Luthervertaling in Duitsland. In de loop van de tijd ontstond echter behoefte aan een nieuwe vertaling en wel om de volgende reden;
- de taal van de Statenvertaling was zo sterk verouderd dat jongeren de tekst niet meer begrepen;
- na de 17 e eeuw is de kennis van het Grieks toegenomen. De Statenvertalers zaten met het probleem dat ze van ca. 50 woorden de betekenis niet kenden uit de gewone literatuur. Van diverse van deze woorden is de betekenis door vondsten van oude geschriften of van potscherven met een bepaalde tekst erop, duidelijk geworden;
- na de 17 e eeuw zijn er nog andere handschriften van de Bijbel gevonden, zodat men beter kon vergelijken wat de juiste tekst moest zijn.
Voorstanders van de Statenvertaling verwerpen echter deze argumenten omdat zij het geloof zijn toegedaan dat de Statenvertaling ons door God gegeven is. Ze willen alleen iets weten van (heel beperkte) aanpassingen in het taalgebruik
Verschillen in de diverse bijbeluitgaven kunnen twee hoofdoorzaken hebben, namelijk
a. het is een kwestie van: hoe vertaal je, of
b. op welke handschriften beroep je je?
Verschillen door verschil in vertaling. Wat het eerste betreft:
a 1. je kunt de oorspronkelijke tekst zo letterlijk mogelijk vertalen, maar dan is ze minder begrijpelijk en als men een ouderwetse woordkeus handhaaft wordt dit laatste nog eens versterkt, of
a 2 je kunt de tekst vrijer vertalen naar zijn bedoeling, maar dan offer je wat van de letterlijkheid op. Ook loop je bij vrijer vertalen gevaar je eigen uitleg van de tekst te geven, want vertalen betekent ook altijd een beetje uitleggen.
Een voorbeeldje zal duidelijk maken wat ik bedoel. In Ri 18: 19 lezen we in de Statenvertaling het zinnetje ‘ Zwijg, leg uw hand op uw mond’. De Hebreeuwse tekst is hier zo letterlijk mogelijk weergegeven. In dit zinnetje zit geen enkel moeilijk woord. En toch is ze niet zonder meer begrijpelijk. Dat zit hem in de uitdrukking ‘leg uw hand op uw mond’. Die uitdrukking gebruiken we nu niet meer. Wat ermee bedoeld wordt, zeggen wij in onze tijd zo: ‘Houdt uw (je) mond dicht’. Dat is veel begrijpelijker en zo heeft de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap deze uitdrukking weergegeven. Maar in die weergave is het woord ‘hand’ helemaal verdwenen, je kunt aan deze vertaling dus niet zien wat er nu letterlijk in het Hebreeuws gestaan heeft.
Ander voorbeeld: in Mt 10: 9 lezen we ‘Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels ‘. Zo staat het er letterlijk, maar wat moet je je nu in dit verband bij een gordel voorstellen? Is dat zoiets als een broekriem? Maar daar kun je toch geen geld in steken? Wel, een gordel bestond uit een in de lengte dubbel gevouwen doek (denk aan een herensjaal of das voor de winter). Deze sloeg men om zijn middel en knoopte de uiteinden vast. Doordat men de openingsgleuf naar boven hield (net omgekeerd dus als wij met een sjaal om onze nek doen) kreeg je een opberggleuf rond je middel waarin je geld en andere kleine dingen kon stoppen. Tegenwoordig dragen wij geen gordels meer waar we geld in kunnen doen; we gebruiken
portemonnaies of beurzen. Daarbij spreken wij enkel over geld. Of hoogstens over goud -, zilver – en kopergeld, maar niet enkel over goud, zilver of koper om er geld mee aan te duiden. Want dan zouden we kunnen denken aan zoiets als goudstaven, zilvererts en koperen buizen Daarom hebben nieuwere vertalingen deze uitspraak weergegeven met ‘Steek geen geld bij je, geen goud -, zilver – of kopergeld’. Dit geeft weer wat de bedoeling is, maar het is vrijer vertaald. Het begrip gordel is helemaal wegvertaald. Nu is dat hier niet van ingrijpend belang, maar het kan ook zijn dat zo’n vrijere vertaling een heel andere zin geeft al naar gelang hoe men de betreffende tekst opvat. Voor wat diepergaande bijbelstudie is een letterlijke vertaling dan ook beter. Voor het bijbellezen (aan tafel en met kinderen) kan men daarentegen beter een wat vrijere vertaling gebruiken.
(2) Statenvertaling-Nieuwe Vertaling
Het verschil tussen een zo letterlijk mogelijke en een vrijere, vertaling die de bedoeling beter weergeeft wordt nog versterkt als men oude vertalingen gebruikt, die in de loop van de tijd in woordkeus en zinsbouw niet of bijkans niet zijn aangepast aan het modernere spraakgebruik. In ons land is dat het geval met de Statenvertaling. Deze dateert uit 1637 en in al de jaren zijn er haast geen veranderingen in aangebracht. Het verschil met de Nieuwe Vertaling van 1951 komt daardoor te sterker uit. Neem bijvoorbeeld Mt 10: 10. De Statenvertaling heeft daar: ‘noch male tot de weg’. De discipelen mochten als ze op weg gingen geen geld meenemen (dat zagen we in vers 9), maar ook geen male. In de tijd toen de Statenvertaling gemaakt werd was het woord male een gebruikelijk woord voor een reisziek. Tegenwoordig weet echter praktisch niemand meer wat er mee bedoeld wordt. Hier gaat het dus niet om de kwestie of je een zin letterlijk of vrijer vertaalt, maar over de vraag of je de ouderwetse woorden en uitdrukkingen van vroeger handhaaft of dat je de nu gebruikelijke kiest.
Het voordeel van de Statenvertaling is, dat ze zo letterlijk mogelijk vertaalt en dus zo dicht mogelijk bij de grondtekst blijft. Voor bijbelstudie is dat prachtig, maar het maakt het gewone bijbellezen moeilijk. Daarnaast maakt de ouderwetse woordkeus en zinsbouw dat deze vertaling voor jongeren haast onbegrijpelijk is.
Soms kan een verschil optreden tussen oudere en nieuwere vertalingen omdat men een betere kennis van het Hebreeuws en het Grieks heeft verkregen. Om een voorbeeld te noemen: In Mt 6: 2, 5 en 16 hebben de Statenvertalers een Grieks werkwoord weergegeven met ‘weg hebben’. De zin luidt dan ‘zij hebben hun loon weg’.Het Griekse woord kende men toen niet. Het kwam nergens bij de Griekse schrijvers voor. Men moest dus naar de betekenis raden en koos voor ‘weg hebben’ wat eigenlijk geen Nederlandse uitdrukking is. Later vond men in Egypte potscherven met dit woord erop en werd het duidelijk dat het om een soort kwitanties of betaalbewijzen ging. Toen was de betekenis duidelijk en vertaalde men met ‘Zij hebben hun loon al’. In de uitgaven van de Statenvertaling, zelfs in de herziene van het GES heeft men echter het onbegrijpelijke ‘weg hebben’ laten staan.
Keus van handschriften
Dan nog iets over de tweede oorzaak van verschillen. Die is gelegen in de keus van de handschriften. Van de oorspronkelijke brieven van de bijbelschrijvers is geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Deze oorspronkelijke brieven werden destijds overgeschreven om ze naar verschillende gemeenten te kunnen zenden. Die eerste afschriften en de afschriften van die afschriften, enz. zijn ook allemaal verdwenen. We hebben alleen maar afschriften, handschriften genoemd, uit de derde en volgende eeuwen. Als men tien mensen een brief laat overschrijven dan staan er gegarandeerd overschrijffouten in en als je die afschriften weer laat overschrijven komen er nog weer een paar bij. Zo zijn er dus (gelukkig: betrekkelijk kleine) verschillen tussen de diverse handschriften. Bij het bepalen van de tekst gaat men na welke lezing ervan in de meeste handschriften voorkomt. Maar niet altijd beslist dat de kwestie. Als de lezing in een klein aantal handschriften voorkomt, die erg oud zijn dan zal men toch de lezing die deze laatste geven als authentiek beschouwen. De ene bijbelvertaler zal hier echter soms anders kiezen dan de andere en daaruit ontstaan ook sommige verschillen in de diverse bijbeluitgaven.
Deze verschillen zijn echter over het algemeen klein. Zeker is het niet zo, dat er in de ‘eerste bijbel’ heel wat anders zou gestaan hebben dan in de bijbels van nu. We hebben voor die mening heel goede grond. We weten namelijk dat de overschrijvers van de bijbel erg nauwkeurig te werk gingen. De regels voor het overschrijven van de bijbel waren erg streng. Verder is het historisch bewijs geleverd door de vondsten van Qumram. Daar is een rol van Jesaja aan het licht gekomen die minstens 800 jaar ouder is dan de oudste rol die we tot op dat moment bezaten. Maar de tekst ervan is praktisch gelijk aan die van de zoveel jongere handschriften. De overschrijvers hadden in het overschrijven gedurende 800 jaar dus bijna geen fouten gemaakt.
Verschil in vocalisatie
Naast het verschil in vertaalmethode en het verschil in keuze van handschriften is er nog een derde reden aan te wijzen waarom bijbels soms onderlinge verschillen vertonen. Die reden geldt alleen voor het Oude Testament en heeft te maken met de zogenaamde vocalisatie van het Hebreeuws. De kwestie is namelijk dat men vroeger in de hebreeuwse geschriften geen klinkers schreef, maar alleen de medeklinkers van een woord. De klinkers vulde men tijdens het lezen zelf in en zolang het Hebreeuws een levende taal was gaf dat geen moeilijkheden. Maar toen het niet meer gesproken werd en dus een ‘dode’ taal werd, kwam men met problemen te zitten. Toen men later de klinkers wel ging schrijven zat men met het probleem welke klinkers er oorspronkelijk in een bepaald woord thuis hoorden. Om dit met een Nederlands voorbeeld duidelijk te maken. Het woord ‘kopen’ zou volgens de oude Hebreeuwse schrijfmethode weergegeven zijn als ‘kpn’. Daar kun je echter ook andere klinkers dan o en e invullen, bijvoorbeeld a en e dan wordt het ‘kapen’. of e en e dan wordt het kepen. Luidt de zin nu: ‘h wld ht schp kpn’ dan kun je vocaliseren ‘hij wilde het schip kopen’ maar ook ‘hij wilde het schip kapen’. Meestal maakt het verband dan wel duidelijk wat bedoeld is, maar dat is toch niet altijd het geval. Welnu over de indertijd aangebrachte vocalisatie zijn de geleerden het niet altijd eens en daardoor ontstaan er ook wel verschillen in de diverse bijbeluitgaven.
De Groot Nieuws Bijbel en Het Boek
Deze vertalingen zijn erg gemakkelijk te lezen, maar ze geven de grondtekst erg vrij weer. Dat houdt in, dat men in de vertaling veel uitleg heeft verwerkt. Van ‘Het Boek’ kun je je in gemoede afvragen of het een vertaling is of eigenlijk een beetje een commentaar. We moeten goed beseffen dat een begrijpelijke weergave van de bijbeltekst nog niet de juiste weergave van de tekst is. Voor een eerste kennismaking met de Bijbel zijn dit soort uitgaven erg geschikt. Je kunt het kinderbijbels voor grote mensen noemen. Voor het lezen aan tafel in het gezin zijn ze ook nuttig, maar dan zouden we toch aanraden dat af te wisselen met het lezen uit een ‘gewone’ bijbelvertaling, zodat de kinderen de zuiverder tekst toch ook leren kennen. Voor bijbelstudie kan het nuttig zijn de Groot Nieuws Bijbel en Het Boek erbij te hebben ter vergelijking, maar men moet bij de bespreking uitgaan van de gewone tekst. Voor de dienst op Zondag in kerk of samenkomst raden we het gebruik van deze weergaven van de Bijbeltekst af.
(3)
Het merendeel van de mensen kent geen Grieks of Hebreeuws en is dus afhankelijk van een vertaling. In feite waren er in de dagen van Paulus wel (buitenlandse) Joden die het Hebreeuws niet zo machtig waren. Zij konden het Oude Testament dus niet in het Hebreeuws lezen, maar gebruikten de Griekse Vertaling ofwel ‘de Septuaginta’. Die vertaling verschilt op bepaalde plaatsen van de Hebreeuwse tekst. Door zulke verschillen in vertaling behoeven we ons echter niet in verwarring te laten brengen, want het betreft nooit ‘de waarheid’. In wezen gaat het om bijkomstigheden van juist of minder juist weergeven.
Bij Jn 2: 4 gaat het erom of we met een vragende of met een stellende zin te maken hebben. In 2 Tm 3: 16 is het verschil minder groot dan het lijkt. De vertaling ‘Alle van God ingegeven Schrift’ behoeft namelijk niet in te houden dat er Schrift zou zijn die niet ingegeven is, het kan gewoon als kenmerk van de Schrift bedoeld zijn dat ze ingegeven is. In Hd 9: 5, 6 hebben we waarschijnlijk te doen met een aanvulling van een overschrijver die weergave hier meende te moeten aanvullen met wat we in Hd 26 vinden. Het is een handschriftenkwestie en het is eerder aannemelijk dat een overschrijver in zijn ijver ging bijschrijven dan dat de tekst weggelaten zou zijn. Mt 11: 12 geeft een behoorlijk verschil. De tekst is moeilijk weer te geven en laat tweeërlei uitleg toe. In 1 P.4: 14 hebben we weer met een handschriftenkwestie te doen. Heel wat handschriften hebben deze tekst namelijk niet.
In zo’n geval speelt de betrouwbaarheid van de handschriften een rol, ook vraagt men zich af wat aannemelijker is: dat iemand een tekst ingelast heeft (vanuit een noot in de marge die een vorige overschrijver er bijgezet had) of dat er een tekst uitgevallen is. Hetzelfde geldt voor Op 2: 13. In al deze gevallen gaat het echter niet om zaken waardoor de boodschap van God ‘vervalst’ zou zijn. Bij zulke verschillen is het goed een paar commentaren na te slaan, die toelichting op het probleem geven.