Abraham werd een pelgrim. De eerste betekenis van het woord is: een bedevaartganger naar een plaats van devotie. Een pelgrim keert in de regel weer terug naar zijn woonplaats. In de landen waar ze komen zijn ze vreemdelingen De tweede betekenis is dan ook: vreemdeling en dan vooral in geestelijke zin. Vreemdelingen op aarde. Zijn we dat?! Staat in contrast met: ‘Zij die op de aarde wonen’ (Op 3:10; 6:10; 8:13; 11:10; 13:8, 14; 14:6; 17:8)
Abraham, als voorbeeld
a. De God van de heerlijkheid verscheen hem in Mesopothamië (Hand. 7:2). Contrast God en deze wereld sinds zondeval. ‘Ga uit: uw land, uw familie (bloedverwanten) en uw maagschap’ (Gen. 12:2). Betekenis in die tijd! ‘Ooievaar over de hemel > zijn er ook slakken?’
b. Wat gebeurt hierop?
Terah neemt de leiding en vertrekt met zijn gezin uit Ur in Mesopothamie maar blijft steken in Haran (Gen. 11:31). Onvolledige gehoorzaamheid.
c. God maakt Abram los uit Haran en uit zijn familie. Brengt hem verder nadat zijn vader is gestorven. Wie vader of moeder liefheeft…
d. Nog niet oke: Lot gaat mee (Gen. 12:4).
Je kunt niet samengaan met mensen (gelovigen) die niet op de hoogte van de roeping leven. Abram weet bestemming niet. Sprong in het duister?! Godsvertrouwen!
e. Land was niet leeg:
Kanaänieten en Ferezieten in het land (Gen. 12:6). Abram heeft een altaar en een tent (Gen. 12:7, 8). Denk aan de symbolische betekenis . Altaar spreekt van aanbidding, de tent van vreemdelingschap. Abram kreeg nog geen voetbreed > Hand. 7:9 Graf was hem niket gegeven, maar heeft hij gekocht.!!
f. Beproeving van het geloof:
Hongersnood. Abram wijkt uit naar Egypte.
Komt in moeilijkheden > halve leugen, > gevolgen: Hagar
g. Later proef doorstaan:
Abram bevrijdt Lot. Weigert buit. God zal hem rijk maken.
h. Zwakte van zijn geloof:
gaat in op voorstel van Sara > Hagar > Ismaël
i. Hoogtepunt van zijn geloof:
Offer van Izaäk De erfgenaam van de beloften.
j. Hebr. 11:8-16
geeft Gods visie, dan alleen positieve belichting
Grootste voorbeeld:
de Heer Jezus Christus > Ik was een vreemdeling Matt. 25:35.
Wij vreemdelingen, navolgers van de Heer, zie 1 Petr. 1:1; 2:11 geen plaats hier, niet meedoen met de wereld.