Dit is geen medische, maar een ethische kwestie die vraagt om een bijbelse benadering.
(1) Men brengt eenzelfde soort bezwaar in als tegen crematie, namelijk dat het laatste een vernietiging is van het lichaam, het andere een verminking. Maar de twee zijn niet te vergelijken, want
(a) Crematie is voortgekomen uit weerstand tegen de gedachte aan de opstanding,
(b) Donatie komt voort uit menslievendheid.
N.B. Crematie maakt de opstanding net zo min onmogelijk als de totale vertering van mensen die in een graf of die in zee ‘begraven’ zijn. Bij crematie gaat echter de gedachte van ‘zaaien’ te loor, waarop Paulus wijst in 1 Kor. 15.
(2) De Bijbel waarschuwt toch tegen verminking?
Dat doet de Bijbel inderdaad, maar het gaat daarbij om verminking die men verricht om de godheid of de godheden te vermurwen. Dat gebeurde in het heidendom. Denk aan de Baälspriesters op de Karmel (1 Kon. 18:28). Ook als rouwgebruik was het in zwang, maar de Heer verbood dat aan Israël (Lev. 19:28; Deut. 14:1). Uiteraard mogen we ons lichaam, dat een machtig scheppingswerk van God is, niet zomaar verminken, maar orgaandonatie is niet een ‘zomaar’ verminken, maar heeft ten doel het leven van anderen te redden.
N.B. Matt. 5:29 lijkt verminking ter voorkoming van zonden goed te keuren, maar dat vers is niet letterlijk bedoeld, dat blijkt al uit het feit dat er niet sprake is van ‘ogen’, maar van ‘rechteroog’. Als ik voorkomen wil dat ik verleid wordt door wat ik zie, zou ik beide ogen moeten uittrekken.
(3) De besnijdenis
De besnijdenis, die door God is ingesteld als teken van het verbond met Abraham is in feite ook een verminking, maar die heeft een heel andere achtergrond dan de zelfverminking in het heidendom. Als Joden echter de besnijdenis gaan gebruiken als een heilsmiddel of als een instelling tot verheerlijking van de mens, stelt Gods Woord het gelijk met verminking en spreekt de Bijbel over ‘versnijdenis’ (zie Gal. 5:12; Fil. 3:2).
(4) Bloedtransfusie
Bij dit onderwerp moeten we bedenken dat bloedtransfusie ook een vorm van donatie is. Er zijn natuurlijk verschillen. De dood is er niet mee gemoeid, de donor leeft rustig verder en het bloed wordt weer aangemaakt. Toch staat ook in dat geval iemand iets uit zijn lichaam af aan een ander. Het is dus een donatie. Een stap verder gaan we als iemand een nier, beenmerg, hoornvlies of iets van die aard als donor afstaat voor een ander. Hijzelf blijft in dat geval (behoudens als er iets mis gaat) ook in leven, maar zijn lichaam is om zo te zeggen ‘verminkt’ ook al blijft hij in leven. Met deze daad kan hij een ander in leven houden of het leven van die ander meer kwaliteit geven. Tegen zulke orgaandonatie op zichzelf kan men moeilijk bezwaar maken in het licht van 1 Joh. 3:16 waar staat, dat we schuldig zijn ons leven voor de broeders in te zetten. Daarbij is een orgaantransplantatie bij het leven nog maar ‘kinderspel’.
(5) Als het mogelijk was uw ogen uitgerukt
Een andere steuntekst hebben we in Gal. 4:15 waar Paulus aan de gelovigen in Galatie schrijft dat ze zo mogelijk hun ogen uitgerukt en ze hem gegeven zouden hebben. Wat toen niet mogelijk was, is nu wel mogelijk en Paulus keurt de bereidheid tot een dergelijke daad niet af met het argument da dit een (ongeoorloofde) verminking van het lichaam zou inhouden.
(6) Donatie i.v.m. het donorcodicil
In bovengenoemde gevallen gaat het om transplantaties bij het leven van de donor, die uiteraard daarvoor toestemming moet verlenen; de problematiek waar we in onze tijd mee te maken krijgen is een donatie die geregeld is per codicil, ofwel een verwijdering van organen bij een hersendode. Deze kwestie vanaf 1998 zeer aktueel in verband met de aktie tot het propageren van het zog. donor-codicil. Als iemand niet uitdrukkelijk aangeeft dat hij geen organen wil afstaan, wordt aangenomen dat hij daar geen bezwaren tegen heeft. Wel kunnen de nabestaanden bezwaar aantekenen.
(7) Medisch gezien, kunnen organen van de donor alleen gebruikt worden als er nog geen ‘orgaandood’ is ingetreden. Tegenwoordig onderscheiden we namelijk ‘hersendood’, ‘orgaandood’ en ‘celdood’ (weefseldood)’. Normaliter voert hersendood tot orgaandood en tenslotte tot weefseldood. Door de vooruitgang van de medische wetenschap kan men iemand die ‘hersendood’ is nog een tijdlang kunstmatig ‘in leven houden’ d.w.z. het afsterven van de organen tegengaan. In die tussenperiode moeten de organen die men voor transplantatie wil gebruiken,worden verwijderd. Verwijdert men de betreffende organen nadat de orgaandood is ingetreden, dan zijn ze niet meer bruikbaar. Verwijdert men ze voordat. De hersendood situatie is ingetreden dan kan dit een levensbeëindigende handeling zijn en dat zou men als een vorm van euthanasie kunnen beschouwen. Er zit dus een zeker risico in, dat men de ‘hersendood’ verkeerd heeft ingeschat. In dat geval is het echter niet de bedoeling geweest om moedwillig het leven te beëindigen. Bovendien is de controle op ‘hersendood’ redelijk zorgvuldig.
(8) Men moet er rekening mee houden dat een patiënt in een acute situatie wordt weggereden, waarbij het lijkt of hij nog leeft en dat hij bij terugkomst ‘definitief is overleden’. Dit kan voor nabestaanden gevoelsmatig moeilijk te verwerken zijn. Gevoelsmatig kan het voor de donor een moeilijk te aanvaarden idee zijn, dat ‘zijn’ unieke erfelijke eigenschappen (die elk lichaamsdeel bevatten) voortleven in een wildvreemde.
(9) Verschillende transplantaties zijn geen routinehandeling. Denk aan een levertransplantatie. Is het beetje levensverlenging ten koste van mogelijk lijden van de ontvanger dit waard? Willen we daaraan meewerken?
(10) Bij verschillende transplantaties zijn de gevolgen op lange termijn onduidelijk. Medicijnen tegen afstoting, die de ontvanger moet slikken,kunnen afschuwelijke bijwerkingen geven.
(11) Bovenstaande argumenten (waarvan sommige alleen indirect voor de donor gelden) gaan o.i. niet op voor de volgende transplantaten: nieren, hoornvliezen, bloed, beenmerg. De andere zal men voor zichzelf moeten overwegen.
(12) Hoe staan we er tegenover als we zelf (alleen) door een donatie in leven kunnen blijven? Als we daar positief tegenover staan, kunnen we dan wel tegen donor worden, wezen?
(13) Een vraagstuk blijft hoe de verhouding geest, ziel en lichaam is. Daarover is veel gespeculeerd, maar niets staat vast. Ontstaat er enige relatie tussen donor en ontvanger, zoals sommigen veronderstellen? Waaraan is onze eigenheid gekoppeld? De Bijbel leert dat de persoon na zijn dood voortbestaat als persoon in het dodenrijk.
(14) Opstanding betreft identieke persoon Zie 1 Kor. 15, die herkenbaar is. Vertering in het graf of crematie doet daar niets aan af en ook donatie niet.