c Jezus Christus – 02. De Heer

Jezus Christus wordt als Heer benoemd met de woorden ‘Aldus luidt het des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand’ in Ps. 110:1. Deze Psalm wordt door de Heer Jezus aangehaald in Matt. 22:42-44. De betekenis van dit woord ‘adonia’ blijkt uit Gen. 40:1; 42:10; 44:5; 45:8, 9 enz. Hij wordt erkend als de Heer erkend door Elizabeth: ‘En wat valt mij te beurt, dat de moeder van mijn Heer tot mij komt’ Luk. 1:43.

Zo aangekondigd bij zijn geboorte door de engel: ‘want u is heden een Heiland geboren, die Christus, (die Heer is), in de stad van David Luk. 2:10, 11.

De discipelen hebben Christus als Heer aangesproken en Hem als zodanig erkend. De Here Jezus zegt dit zo: ‘Gij noemt Mij Meester en Heer en gij zegt het terecht, want Ik ben het’ Joh. 13:14.

Na zijn opstanding op bijzondere wijze tot Heer gesteld met de woorden: ‘Het ganse huis van Israël weet zeker, dat God hem zowel tot Heer als tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt’ Hand. 2:36. Zo ook gepredikt b.v. door Petrus: ‘Deze is aller Heer’ Hand. 10:36.

Leerstellig zo genoemd:
‘Er is… maar één Heer, Jezus Christus’ 1 Kor. 8:6. ‘Een Heer, een geloof, een doop’ Ef. 4:5. ‘Koning der koningen en Heer der Heren’ Openb. 17:14; 19:16.

Bekering is niet slechts de Heiland aannemen, maar Christus als Heer erkennnen. ‘En allen die te Lusia en Saron woonden zagen hem en zij bekeerden zich tot de Heer’ Hand. 9:35; 11:21. Heer en Heiland in een zin in 2 Petr. 1:11; 2:20; 3:2. Het houdt in: Christus Jezus als Heer ontvangen kol. 2:9.

Nodig tot behoudenis: ‘Met uw mond Jezus als Heer belijden en met uw hart geloven dat God hem uit de doden heeft opgewekt’ Rom. 10:9.
N.B. Niet slechts als lippentaal, denk aan Matt. 7:21, 22.

Zich bekeren tot de Heer houdt in:
a. Zijn eigendom zijn > wij zijn des Heren Rom. 14:8 werden de gelovigen zijn Heer toegevoegd) Hand. 5:14. ‘De Heer kent wie de zijnen zijn’ 2 Tim. 2:19;
b. Onderworpenheid, toegewijde dienst. ‘Een slaaf is niet meer dan zijn heer’ Joh. 14:16; Matt. 10:24. ‘Heer wat moet ik doen?’ Hand. 20:19. We zijn allen in het werk des Heren…. 1 Kor. 15:58; 16:20(!) ‘Dienstbaar aan de Heer en niet aan de mensen Ef. 6:7. ‘Want gij dient de Heer’ Kol. 3:24.

Gaven en opdracht worden door de Heer gegeven en Hij leidt ons in de dienst. ‘De bediening, die gij in de Heer ontvangen hebt vervult’ Kol. 4:17.
Gelijkenis van de talenten. Matt. 25;
Gelijkenis van de ponden. Luk. 19;
Hij geeft bevelen: 1 Kor. 7:10, 25; Hand. 13:47.

Hij geeft:
Leiding, hulp Hand. 11:21;
Barmhartigheid 2 Tim. 1:16, 17;
Verstand 2 Tim. 2:7;
Uitredding 2 Tim. 3:11.

Vraag aan ons:
Dat we met een voornemen van het hart bij de Heer blijven Hand. 11:23. Hem waardig wandelen Kol. 1:10. Onderzoeken wat de wil van de Heer is Ef. 5:17.

Wenken:
Petrus: ‘Heer dat zal u geenszins geschieden’; in geen geval Heer’ Matt. 16:22; Hand. 10:14. Contra de Syr. PH. vrouw ‘Jawel, Heer… Matt. 15:27. De Heer beoordeelt de dienst: 1 Kor. 4:4. Iedere dienstknecht staat of valt zijn eigen Heer. 2 Kor. 10:18 door de Heer beproefd bevonden is.

Verkondigen van de dood des Heren tot de komst des Heren. 1 Kor. 11; 1 Thes. 4:15.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies