Betreft: De dag des Heren. en de gelovigen
Vraag:
In hoeverre maken de gelovigen, die tot de Gemeente behoren de dag des Heren mee?
Antwoord:
Er zijn belangrijke schriftuurlijke argumenten voor aan te voeren, dat de gelovigen, die de gemeente vormen, die dag niet op aarde meemaken, ja, dat ze ook niet de tijd van Grote Verdrukking die eraan voorafgaat mee maken. In ’t kort noem ik de volgende argumenten:
a. Volgens Jh 14:1-3 komt Jezus Christus terug om de Zijnen tot Zich te nemen en ze in het Vaderhuis te brengen. Volgens 1 Th 4:15-18 zullen de in Christus ontslapenen daar ook bij zijn. Volgens Zc.14:4 zullen de gelovigen (‘heiligen’) de Heer vergezellen als Hij verschijnt. Ook 1 Th 3:13; 2 Th.2:10; Ko 3:4; Op 17:14 en 19:14 (vgl. vs.8) getuigen dit.
De opname van de gelovigen moet dus aan hun verschijning met de Heer, dus aan de dag des Heren voorafgaan.
b. Als de Heer verschenen is worden de volken voor hen gebracht en verdeeld in schapen en bokken en beide groepen worden beoordeeld naar wat ze een derde groep, ‘deze mijn broeders’ hebben aangedaan. Hier is geen sprake van de gemeente, want die bestaat maar uit één soort gelovigen, die alle in Christus dezelfde plaats innemen. Bovendien valt de opname hierin niet te plaatsen, want dat zou betekenen:
- dat de Heer ze eerst opgenomen zou hebben en dus als gelovigen erkend om daarna met ze terug te komen om ze als schapen onder de bokken te mengen om vervolgens een scheiding tot stand te brengen, of
- dat ‘de schapen na deze schifting zouden worden opgenomen, maar dan moet de Heer intussen heen en terug naar de hemel zijn gegaan, want ze gaan de Heer Immers tegemoet in de lucht?
Dit kan dus eenvoudig niet. De gemeente moet voor dit moment al opgenomen zijn.
c. In de tijd van de Grote Verdrukking zijn er twee onderscheiden groepen gelovigen op aarde. In Op 7 lezen we namelijk van
- 144000 uit alle stammen van Israël, en
- een grote schare uit de volken, die niemand tellen kan.
Verder lezen over de bijzondere plaats, die Jeruzalem inneemt (Op 11)
Dit bewijst, dat we dan in het na-christelijke tijdperk leven. God neemt de draad dan weer met Israël op, terwijl er ook gelovigen uit de volken zullen worden toegebracht.
Ten tijde van de Gemeente is er echter niet een apart getuigenis uit de Joden, die een aparte verzegeling krijgen. In Christus is Jood noch Griek.
d. Verder zijn er een aantal teksten waarin gezegd wordt dat we de toorn, de verzoekingstijd e.d. niet zullen meemaken. Lees: 1 Th 1:9, 10; 5: 9; Op 3:10.
De Schrift zegt, dat de volheid van de heidenen zal ingaan en dat daarna Israël weer aan de beurt komt (Rm 11voudig: 25, 26).
Verder getuigt 1 Ko 6 dat wij geen voorwerpen van het oordeel zijn, maar met Christus de wereld zullen oordelen.