Het woord Kerk
Christenen en niet-christenen in Nederland kennen allen het woord ‘Kerk’ wel, maar dan meestal in benamingen als de Nederlands Hervormde Kerk; de Gereformeerde Kerk(en); de Christelijk-Gereformeerde kerk, enz. In feite gaat het dan om wat we kerkgenootschappen noemen. Daarover willen we het in eerste instantie niet hebben. Het gaat in deze rubriek over de Kerk met een hoofdletter K, zoals we dat dan zeggen.
Het woord ‘Kerk’ komen we in de Bijbel niet tegen. Dat woord is w.s. een vervorming van kuriako maar dan via oikia dat huis (des Heren) betekent. Het sloeg dus op de plaats of het gebouw waar men samenkwam.
Het woord Gemeente
Het woord ‘Gemeente’ komt wel in de Bijbel voor, het wordt ook wel in het meervoud gebruikt en dan wordt gedoeld op gemeenten in diverse plaatsen of in een bepaald gebied. Om de Bijbel even aan het woord te laten: er staat in Ef. 5: 25 dat Christus ‘de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven’. We denken dan aan de universele gemeente, het totaal van alle gelovigen. Daarnaast is er in Gl. 1: 2 sprake van de gemeenten in Galatië. Het gaat dan om de gemeenten in de diverse plaatsen in het gebied Galatië in Klein- Azië. Een plaatselijke gemeente omvat alle gelovigen in die betreffende plaats.
Zowel over de totale gemeente als over de plaatselijke gemeenten willen we het in deze rubriek hebben. We beginnen met enkele benamingen voor de Gemeente(n) waarmee een bepaald aspect van de Gemeente(n) wordt aangeven
Benamingen voor de Gemeente(n)
In de Bijbel vinden we verschillende namen of aanduidingen voor de Gemeente(n). Zo is er in Hd 20: 28; 1 Ko 10: 32; 11: 22; 15: 9; Gl 1: 13; 1 Th 2: 14 ; 2 Th 1: 4; 1 Tm 3. 5 sprake van de Gemeente van God. Die aanduiding vinden we ook in 1 Ko 1: 2 en 2 Ko 1: 1.Er wordt mee aangeduid dat de Gemeente(n) God toebehoort (toebehoren ). Hij heeft de zeggenschap erover. In 1 Tm 3: 15 wordt deze uitdrukking nog versterkt door te spreken over ‘de gemeente van de levende God’.
Een uitdrukking die dicht bijkomt bij de term de gemeente van God treffen we aan in 1 Th 1: 1 en 2 Th 1: 1. Paulus duidt de gemeente te Thessalonika aan als de ‘gemeente van de Thessalonikers in God de Vader en de Heer Jezus Christus’. Hij geeft daarmee aan wie de gemeente vormen, namelijk inwoners van Thessalonika, maar dan wel zij die samen gekenmerkt worden door de verbinding met God de Vader en de Heer Jezus.
Aan de gelovigen te Rome brengt Paulus de groeten over van ‘al de gemeenten van Christus’ (Rm 16: 16). De gemeenten behoren God toe, maar ook Christus. Hij heeft zeggenschap over de Gemeente(n).
In 1 Ko 14: 33 lezen we de uitdrukking ‘alle gemeenten van de heiligen’. Dat betekent niet dat de gemeenten aan de heiligen toebehoren, maar dat de gemeenten uit heiligen bestaan. Onder heiligen verstaan we niet – populair gezegd – heilige boontjes, maar mensen die door God apart gesteld zijn voor Hem op grond van hun geloof in Jezus Christus. Een soortgelijke uitdrukking vinden we in Hb 12: 23 waar gesproken wordt over de gemeente van de eerstgeborenen. Dat is een bijzondere titel voor de gelovigen die broeders van Christus zijn (Hb 2: 11) en met Hem, de Eerstgeborene verbonden zijn.
Een uitdrukking die eveneens iets zegt over de samenstelling van de gemeenten gebruikt Paulus in Rm 16: 4. Hij heeft het daar over ‘de gemeenten der volken’. Dat wil zeggen dat de gelovigen daar afkomstig zijn uit de volken ofwel de heidenen. Het betekent niet dat er geen enkele bekeerde Jood in die gemeenten verkeerde, maar de volken hadden de overhand en die gemeenten lagen ook in het gebied van de volken.
Het is geweldig te zien hoe bijzonder God de Gemeente(n) vindt door zulke verschillende uitdrukkingen te gebruiken en voor jezelf is het nog meer bijzonder als je een lid van die Gemeente mag zijn.Dat brengt wel met zich mee dat we waardige leden van die Gemeente moeten zijn wat onze wandel betreft, want ‘adeldom verplicht’
Beelden die voor de Gemeente gebruikt worden
Behalve benamingen of aanduidingen worden er voor de Gemeente bepaalde beelden of voorstellingen gebruikt die karakteristiek zijn voor het wezen van de Gemeente. We komen de volgende voorstellingen tegen:
a De kudde van de Goede Herder;
b De familie van God;
c Het lichaam van Christus;
d Het huis van God;
e De bruid van het Lam;
terwijl er ook nog sprake is van
f een eigen volk
g Gods akker
Elk van deze voorstellingen vertelt iets van God, van de Heer Jezus en in bepaalde gevallen iets van het werk van de Heilige Geest. Dat aspect is zeker erg belangrijk, maar toch willen we in dit artikel ons met iets anders bezighouden en wel met de les die wij als leden van de Gemeente door middel van deze beelden krijgen.
a bij de kudde hoort dat de schapen de herder volgen (Jh. 10: 4, 27) en dat ze niet moeten afdwalen ( denk aan Mt.18: 12; Lk. 15: 1-7). Ook worden er vermaningen gegeven aan – wat ik onderherders zou willen noemen – om de kudde op de goede wijze te ‘weiden’ (zie Hd 20: 28; 1 Pt 5: 1-4);
b de term familie van God komt niet letterlijk zo in de Bijbel voor. maar de eerste brief van Johannes geeft genoeg aanwijzingen om deze term te gebruiken. Bij deze voorstelling hoort dat de leden van deze familie van kinderen van God elkaar moeten liefhebben (1 Jh 2: 10; 3: 11, 14, 18, 23; 4: 7, 11, 12, 21; 5: 1). Uit hoofdstuk 2 van deze brief valt af te leiden dat er ook groei behoort plaats te vinden;
c Vasthouden aan het hoofd van het Lichaam (Ko 2: 19) moet de leden van het lichaam kenmerken, Het bewaren van de eenheid is een ander facet ( (Ef. 4: 1-6; Ko 3: 15) en gepaard daarmee het ontplooien van de gaven die ieder lid van het l;lichaam heeft (Rm 12: 3-8; 1Ko 12: 12-26; zie ook hfst 14);
d bij het huis behoort het bouwen en dat met goed materiaal moet gebeuren(1Ko 3: 10-15) alsmede het uitoefenen van de priesterdienst (1 Pt 2: 4-10), het toezicht houden door o.a. de oudsten en het handhaven van tucht bestaande uit vermaning, bestraffing..tekenen en in het ergste geval het wegdoen van hen die niet deugen (1Ko. 5);
e van de bruid wordt natuurlijk liefde tot de bruidegom verwacht alsmede het uitzien naar zijn komst (Op. 21);
f in Tt 2: 14 lezen we dat het eigen volk van onze Heer ijverig zal zijn in goede werken;
g wat de akker betreft vinden we dat de arbeiders medearbeiders van elkaar moeten zijn en de akker zelf behoort natuurlijk goede gewassen te geven (1 Ko 3: 5- 9).
Al met al volgt hieruit dat we als leden van de Gemeente(n) een geweldig opdracht hebben. We kunnen die niet verrichten in eigen kracht, maar de Heer wil ons daarbij helpen als we maar de kracht van Hem verwachten!