Betreft: Dt. 14: 28 (26: 12)
Vraag:
Na drie jaar de tienden geven voor leviet, weduwe, wees en vreemdeling. Maar waarvan leefden deze laatsten dan in de andere twee jaar?
Antwoord:
De Israëlieten moesten dus een tiende van hun bezit aan de Heer afdragen en dat was bestemd voor de levieten, enz. Op hun beurt moresten de levieten een tiende deel van wat ze aan tienden ontvingen aan de Heer geven en dat was bestemd als een heffing voor de hogepriester (zie Nm. 18: 21-32, vgl. Ne. 10: 38).
De levieten enz. leefden van de tienden die ze ontvingen en waarvan ze 9/10e voor zichzelf mochten houden gedurende drie jaar. Dat kon gemakkelijk als we aan het volgende denken: bij het binnentrekken van het volk in het land bestond dit volk uit 603.550 mannelijke personen van 20 jaar oud en daarboven. (zie Nm. 1: 46; 2: 32). Ruwweg gezegd waren dat kostwinners.Het aantal levieten van 1 maand en ouder bedroeg 22.000 personen (Nm. 3: 39). Die moesten dus allemaal gevoed worden.
Als de Israëlieten dus de tienden brachten, brachten ze eten voor 60355 personen. Dat was ongeveer drie maal zoveel als het aantal levieten dat gevoed moest worden.
Als de verhouding tussen het aantal levieten en het aantal volwassen Israëlieten gelijk bleef dan hadden de Levieten dus voor drie jaar te eten als ze de tienden ontvingen. Dit is globaal berekend natuurlijk. Bovendien kon het zo zijn dat de Israëlieten per jaar meer opbrengst hadden dan dat ze zelf in een jaar nodig hadden. Dan kregen de levieten dus ook meer en deelden zij in de welvaart van het volk en konden ze sparen.
Wat geweldig dat God zo voor hen zorgde!!