Deuteronomium 22:05 Modevoorschrift?

Betreft: Dt. 22: 5a

Vraag:

Kunt u mij uitleggen wat dit vers voor ons inhoudt?

Antwoord:

Modevoorschrift? Er zijn christenen, die in deze tekst een voorschrift voor de mode zien, dat wil zeggen de vrouwenkleding mag niet gaan lijken op de kleding van de man en omgekeerd. Heel concreet gezegd: een vrouw mag geen broek dragen en een man geen rok.

Als we dit vers zo opvatten, komen we wel met twee problemen te zitten. Ten eerste zullen we moeten bedenken dat in vroeger tijden het onderscheid tussen mannen- en vrouwenkleding veel en veel geringer was dan nu. Men droeg een overkleed met daaronder een onderkleed en die zagen eruit als een soort kimono. Wij zouden dat vanuit onze cultuur vrouwenkleding noemen. Denk maar aan de kleding van de mannen in het midden-oosten. Van een pantalon had men geen weet in de bijbelse tijden. De mode is later uit elkaar gegroeid waardoor er een groot onderscheid kwam.

Op dit moment leven we in het westen in een tijd dat dit onderscheid weer kleiner wordt. Daar kunnen allerlei redenen voor aangevoerd worden, als bijvoorbeeld emancipatiedrang en dergelijke, die we niet zo op prijs stellen, maar het feit blijft dat tegen een vervlakking van het onderscheid principieel niet veel in te brengen valt. De bijbel schrijft de vrouw niet een rok en de man een broek voor. De Bijbel geeft geen modevoorschrift.

Letterlijke betekenis voor ons?

We zitten met nog een tweede moeilijkheid. Als we dit vers namelijk wel als een soort modevoorschrift hanteren, hoe moeten we dan aan met de erop volgende verzen. In vers 11 lezen we namelijk het verbod om een kleed te dragen dat uit tweeërlei stof is samengesteld. Als we vers 5 als een voorschrift voor de soort kledij beschouwen dan zullen we vers 11 precies zo moeten opvatten. Dan zouden we alleen maar zuiver wollen of zuiver katoenen kleding mogen dragen. Er is echter praktisch geen pak of japon te krijgen die voor 100% zuiver uit één soort materiaal is samengesteld.

En als we deze geboden in volstrekte zin, letterlijk nemen dan zouden we aan onze kleren vier gedraaide snoeren moeten dragen, want dat schrijft vers 12 voor.
Nu voelen we allen dat de geboden van vers 9-12 niet in letterlijke zin voor ons gelden. Maar waarom het gebod van vers 5 dan wel letterlijk toegepast en dat dan in de zin van een modevoorschrift?

Moreel voorschrift?

Het voorgaande neemt niet weg, dat God ook ons in de twintigste eeuw door deze geboden iets te zeggen heeft. Dt. 22: 5-12 behoort tot het woord van God en heel het woord van God bevat lering voor ons in deze tijd. De vraag is alleen welke lering dat is.
In geval van vers 5 zou het om een moreel voorschrift kunnen gaan. God zou het dragen van kleding van de andere sexe dan verbieden met het oog op homofile praktijken of in verband met zinnelijke prikkeling. Maar dan gaat het erom dat een vrouw daadwerkelijk de kleding van een man aandoet en omgekeerd een man de kleren van een vrouw aantrekt: of om de eigen zinnen te prikkelen of om er contact door te krijgen met individuen van het eigen geslacht.
Als dat de zin van het verbod zou zijn, dan geldt voor ons hetzelfde want in het Nieuwe Testament wordt ons opgedragen af te wijken van alle onreinheid (Ef. 4: 19,20; Ko.3: 5).

Symbolische betekenis?

Het is gezien de verzen 9-12 echter zeer de vraag of we met een moreel voorschrift te maken hebben. Het ligt veel meer voor de hand, dat God hier voor Israël geboden geeft, waar zij letterlijk mee te maken hadden, maar waar een symbolische zin in zit. Dan hebben wij niet met de letterlijke, maar wel met de symbolische zin te maken. We hebben een gegronde reden voor deze opvatting. In Deut. 25: 4 staat namelijk het voorschrift dat een Israëliet een dorsende os niet mocht muilbanden. Uit 1 Kor. 9: 9-11 laat Paulus uitkomen, dat dit gebod, dat letterlijk voor de Israëliet gold, voor ons een geestelijke betekenis heeft. De os mocht eten van het werk dat hij deed, zo mag een arbeider van de Heer leven van het evangelie dat hij brengt.

Welnu, verschillende voorschriften van Deut. 22 hebben met kleding te maken. Symbolisch gezien, wijst kleding op gedrag, op levensopenbaring. We zien dat in Kol. 3: 8 en 12 waar we de uitdrukkingen ‘leg dan af’ en ‘doet dan aan’ aantreffen. Dat zijn uitdrukkingen die met afleggen en aandoen van kleding te maken hebben. Heel duidelijk vinden we dat in Rom. 13: 14 waar staat: ‘Maar doet aan de Heere Jezus Christus’. Dat houdt in, dat we in ons gedrag de Heere Jezus moeten laten zien, door Hem na te volgen.

Dat een Israëliet niet een kleed van tweeërlei stof mocht dragen, betekent voor ons dat we niet enerzijds het kleed van de wereld en anderzijds het christelijke kleed moeten vertonen. Niet half met de wereld meedoen en half christen zijn.

Dat een man geen vrouwenkleed moet aandoen en de vrouw geen mannenkleed, houdt voor ons in, dat een man zich werkelijk als man moet gedragen en ook hoofd van het gezin moet wezen en niet een pantoffelheld. Omgekeerd moet de vrouw zich niet als man opstellen en menen dat ze over de man heersen moet. We zeggen dat met een uitdrukking heel treffend, want van een vrouw die zich zo gedraagt zeggen we: ‘ze heeft de broek aan’.

Het voorschrift van Deut. 22: 5 kan dus een morele betekenis hebben, dan houdt het in dat we geen kleding van de andere sexe mogen gebruiken voor onzedelijke handelingen.
Gezien het karakter van de andere voorschriften ligt het meer voor de hand dat het om een voorschrift gaat waar een zinnebeeldige les in ligt, namelijk dat een man zich niet als een vrouw en een vrouw zich niet als een man moet gedragen.

Het Nieuwe Testament geeft ons geen aanwijzingen over de soort van kleding van vrouwen en mannen. Over rok of broek wordt niet gesproken. Er staat echter wel dat de vrouw zich moet tooien in ‘eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid’ of ‘met waardige klederdracht, zedig en ingetogen’ (1 Tim. 2: 9,10, vgl. 1 Petr. 3: 3). Dat komt hier op neer, dat men zich moet wachten voor opzichtige kleding enerzijds, en zinnenprikkelende anderzijds.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies