Betreft: Doop met de Heilige Geest (4)
Vraag:
Is de doop met de Heilige Geest een bepaalde ervaring?
Antwoord:
Voor velen van ons blad ‘De Stem in de Woestijn’ geen onbekende. Op het terrein van evangelist en praktische geloofsbeleving bevat het vaak goede artikelen. Dit opwekkingstijdschrift maakt geen propaganda voor een bepaalde geloofsgemeenschap. Als er echter onderwerpen ter sprake komen, die te maken hebben met de persoon en het werk van de Heilige Geest, worden er gedachten naar voren gebracht, die kenmerkend zijn voor ‘pinksterkringen’. Ik wil niet vervallen in de fout van de discipelen, die tegen de Heer zeiden: ‘Meester, wij zagen iemand, die in uw naam boze geesten uitwierp en wij hebben het hem verboden, omdat hij (u) niet met ons volgt’ (Lk.9:49). Toch wil ik er op attenderen dat het beslist nodig is het blad kritisch te lezen. Niet alle nummers van dit tijdschrift zijn geschikt om doorgegeven te worden.
Zo stond in het oktobernummer van 1973 een artikel getiteld: ‘De doop met de Heilige Geest is een bepaalde ervaring’. Tegen dit artikel heb ik ernstige bezwaren. De ondertitel ervan luidt: ‘Ieder, die de volgende stappen doet, kan zeker zijn, dat hij met de Heilige Geest gedoopt wordt’. In de aanhef van het stuk staat dan dat dit zijn:
‘Zeven eenvoudige stappen, die ieder nog heden kan doen, en het is absoluut zeker, dat wie ze doet, de zegen ontvangt. Wij vinden ze alle zeven in Hd.2:38 …’
Daarna worden deze zeven stappen, voorzien van kommentaar, opgesomd. De ruimte staat me slechts toe hiervan een korte samenvatting te geven.
Als eerste stap word ‘de bekering’ genoemd, die wordt omschreven als een verandering van gezindheid ten opzichte van God, ten opzichte van Jezus Christus en ten aanzien van de zonde. In Hd.2:38 gaat het om een veranderde gezindheid ten opzichte vn Jezus Christus. Die ander gezindheid komt daarin uit, dat we Jezus Christus als Heiland of Verlosser aannemen. Wie kan zeggen: ‘Ik verlaat mij op wat Jezus Christus deed, toen Hij mijn zonden aan het kruis droeg in zijn eigen lichaam’, die is gered en heeft de eerste stap gedaan om de doop met de Heilige Geest te ontvangen.
De tweede stap, zo gaat het artikel verder, is een verandering in gezindheid ten aanzien van de zonde, namelijk dat we alle zonden nalaten. We kunnen niet beide bezitten: de Heilige Geest en onze onheilige zonden. Een duidelijke ervaring als bij uw bekering kan vandaag nog uw deel zijn, wanneer uw slechts uw zonden aflegt.
Als derde stap wordt de doop aangegeven, met als motivering: ‘Er is een openlijke belijdenis voor de wereld nodig van het feit, dat wij onze zonden afleggen en Jezus Christus aannemen. De doop met de Heilige Geest is niet voor heimelijke gelovigen, maar voor diegene, die er openlijk voor uitkomt, voor de wereld de zonde vaarwel zegt, en belijdt, dat hij Jezus Christus aanvaardt’.
En wanneer iemand reeds is gedoopt en toch niet de Heilige Geest bezit, dan zou hij iets dergelijks moeten doen, namelijk openlijk afstand doen van zijn zonden en Jezus Christus belijden.
De vierde stap wordt omschreven als ‘gehoorzaamheid’. Hd.5:32 wordt hierbij aangehaald: ‘Wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn’.
De vijfde stap is ‘dorsten’ waarbij gewezen wordt op Jh.7:37-39. We
moeten dus beseffen de Heilige Geest nodig te hebben.
Voor de zesde stap wordt verwezen naar Lk.11:13. We moeten bidden om de Heilige Geest te ontvangen. Dit wordt geïllustreerd met een voorbeeld van een gebedsamenkomst te Chicago.
En als zevende stap wordt de lezer voorgehouden, dat hij moet geloven, dat God geeft wat hij begeert. Als tekst wordt Mk.11:24 aangehaald en Jk.1:5.
Ik geloof met deze korte weergave de schrijver toch wel recht te hebben gedaan. De kernpunten van zijn betoog heb ik letterlijk of bijna letterlijk overgenomen. Alvorens deze zeven stappen na te gaan, wil ik eerst een paar algemene opmerkingen maken.
a. De auteur spreekt over de doop met de Heilige Geest en verwijst naar Hd.2:38. Petrus spreekt daar echter helemaal niet over de doop met de Heilige Geest, maar over het ontvangen van de gave van de Heilige Geest. En als Gods Woord twee verschillende uitdrukkingen gebruik dan moeten we ons zorgvuldig afvragen of er niet twee verschillende dingen mee zijn bedoeld. Op zijn minst of eenzelfde zaak niet van twee verschillende kanten wordt belicht. Deze nauwkeurigheid ontbreekt in dit artikel.
b. De schrijver heeft het over zeven stappen, die in Hd.2:38 staan opgetekend, maar verschillende van de stappen die hij noemt, zijn in de Schriftplaats helemaal niet te vinden. Bepaalde teksten worden erbij gehaald zonder te letten op het verband waarin en de gelegenheid waarbij ze zijn uitgesproken.
c. Daartegenover wordt de kerntekst uit de bijbel, die ons het effekt van de doop met de Heilige Geest schildert, helemaal niet genoemd. Ik doel op 1Ko.12’13: ‘Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen: wij allen zijn met één geest gedrenkt’. Wie niet met de Heilige Geest gedoopt is, behoort niet tot het lichaam van Christus – de gemeente -, en is dus geen christen in de bijbelse zin van het Woord.
d. Wat betreft het ontvangen van de Heilige Geest houdt de schrijver geen rekening met wat andere Schriftplaatsen daarover zeggen. Een tekst als Ef.1:13,14, die in feite het betoog van de schrijver omverwerpt, wordt niet genoemd.
e. De hoofdfout van de acteur is, dat hij het ontvangen van de Heilige Geest verwart met het vervuld zijn met de Geest. Dat dit twee verschillende zaken zijn, maakt het boek de Handelingen heel duidelijk. Van hen namelijk, die op de pinksterdag de Heilige Geest ontvingen en die er toen tevens mee vervuld werden, wordt later gezegd, dat ze opnieuw vervuld werden met de Heilige Geest (Hd.4:31).
Laten we dan nu de zeven stappen eens nader bekijken. Met de eerste kunnen we het volledig eens zijn. Zonder bekering is er geen doop, of geen ontvangen van de Heilige Geest mogelijk. Maar dan de tweede stap: we moeten onze zonden afleggen. Zoals de schrijver het gesteld heeft, is dat niet hetzelfde als de bekering. Beide vinden ook niet gelijktijdig plaats. Pas als de zonde is afgelegd volgt er ‘een duidelijke ervaring’.
De noodzakelijke konklusie moet dus zijn, dat een bekeerde, ‘een geredde’ eerst een zekere proefperiode moet hebben doorgemaakt voordat hem de Heilige Geest geschonken wordt. Trouwens, de uitdrukking: ’tweede stap’ maakt dat duidelijk. Merkwaardig is, dat niet ieder Schriftbewijs ontbreekt. Dat is ook niet te geven, want de Schrift weet niets van een dergelijke proefperiode. Uit Hd.10:44,45 blijkt, dat God het werk van de Heilige Geest aan het hart van Cornelius en de zijnen direkt bezegelde door de Heilige Geest te schenken op het moment dat ze tot geloof in Jezus Christus kwamen.
Bovendien is de uitdrukking: ‘We kunnen niet beide bezitten: de Heilige Geest en onze onheilige zonden’ wel zeer ongelukkig gekozen. Het is niet zo, dat we eerst onze zonden praktisch hebben af te leggen en dan pas de Heilige Geest ontvangen. Het is juist andersom. Zodra we tot geloof komen, ontvangen we de Heilige Geest en die stelt ons in staat ook praktisch heilig te leven. Gl.5:17 zegt het zo kenmerkend:
‘Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees, en deze staan tegenover elkaar, opdat gij niet doet wat gij wilt’.
Hierbij valt op te merken dat Paulus zich richtte tot gelovigen, zoals uit vers 1 en vers 13 van dit hoofdstuk blijkt. Helaas is het mogelijk dat een gelovige ook na zijn bekering bepaalde zonden gaat koesteren en dus het vlees laat werken. Volgens het artikel is dat:
óf onmogelijk – iemand die één keer de Heilige Geest bezit, kan niet meer zondigen, want ‘de Heilige Geest en onze onheilige zonden kunnen we niet samen bezitten’.
óf een gelovige verliest dan het bezit van de Heilige Geest.
De Schrift laat echter zien, dat een gelovige helaas kan zondigen (vergel. 1Jh.2:1,2). Zo iemand ‘bedroeft dan de de Heilige Geest’ (Ef.4:30) en hij kan onmogelijk vervuld zijn met de Geest (Ef.5:18). Maar dat is heel wat anders als de Heilige Geest niet meer te bezitten. Juist voor gelovigen geldt de vermaning:
‘Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen’ (Gl.5:25). Dan alleen zullen we de begeerte van het vlees niet volbrengen (Gl.5:16). Natuurlijk is het duidelijk, dat iemand, die zegt, dat hij zich bekeerd heeft, maar die rustig in zijn vroegere zonden blijft doorleven, de Geest niet bezit. Niet omdat hij de tweede stap niet heeft gedaan, maar omdat het leven van de man aantoont dat hij niet oprecht bekeerd is.
Over zulke schijngevallen van bekering heeft de schrijver het echter niet. De uitdrukking ‘een duidelijke ervaring als bij uw bekering’ bewijst dat. Hij heeft het over mensen die ‘gered zijn’. Daardoor worden de christenen in feite in twee groepen verdeeld namelijk:
a. bekeerden, die geloven in Jezus Christus en dus gered zijn en
b. gelovigen met nog een heerlijker geestelijke ervaring, die als het ware op een hoger plan verkeren, omdat zij met de Heilige Geest gedoopt zijn. De Schrift kent dit onderscheid niet.
Zij onderscheidt ‘geestelijken’ en ‘vleselijken’ (1Ko.3), maar beide bezitten de Heilige Geest.
In het vorig artikel over dit onderwerp hebben we een aantal citaten genoemd uit het blad ‘De stem uit de woestijn’ over bovenstaand onderwerp. Van ‘de zeven stappen’ die volgens de shrijver beschreven staan in Hd.2:38, hebben we de eerste twee kritisch bekeken. Nu willen we de volgende ‘stappen’ onder de loep nemen.
Als derde stap wordt de doop genoemd. In Hd. 2:38 is dat trouwens het tweede punt. Voordat iemand gedoopt is, ontvangt hij dus de Heilige Geest niet, althans volgens dit artikel. Wat doet de schrijver dan echter met Hd.10:44-47? Cornelius ontving namelijk eerst de Heilige Geest en dat was voor Petrus aanleiding te bevelen, dat hij gedoopt moest worden.
Hieruit blijkt dat de schrijver zich niet baseert op het geheel van de Schrift en niet let op de verschillen, die daaruit te noteren vallen. Als hij dat wel gedaan had, zou hij bewaard zijn gebleven voor onverhaaste en onjuiste konklusies. Natuurlijk blijft de vraag waarom in Hd.2 en 8 een andere volgorde valt op te merken dan in Hd.10. Daarbij mogen we in de eerste plaats wel op letten, dat het in Hd.2 en 8 om Joden en halfjoden gaat en in Hd.10 om heidenen. Als we dus iets als voorbeeld voor onze tijd willen gebruiken, dan zullen we ons niet op Hd.2, maar op Hd.10 moeten baseren. De ruimte laat niet toe dit verder uit te werken.
Ik volsta met op te merken, dat de Jood zich niet alleen van zijn zonden moest bekeren en in Jezus Christus moest geloven, maar dat hij zich ook moest laten redden ‘van dit verkeerd geslacht’.
Dit laatste liet hij zien door de doop. Voor de Samaritanen gold enigzins hetzelfde, bij hen kwam er echter nog bij, dat ze de Geest pas ontvingen toen de apostelen van Jeruzalem kwamen. Op deze wijze werd de eenheid tussen Samaria en Jeruzalem tot stand gebracht, of beter gezegd bewaard. In dit verband kan nog opgemerkt worden dat Ef.1:13 luidt:
‘In Hem zijt ook gij, toen gij geloofd hebt, verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis …. ‘ en niet ‘in Hem zijt gij, toen gij gedoopt zijt …. enz.’
Wel zeer vreemd is de toevoeging in het artikel, dat als iemand gedoopt is en hij toch niet de Heilige Geest bezit, hij iets dergelijks als openlijke belijdenis moet doen. Dat is een redenering, die elk Schriftuurlijk fundament mist.
Vervolgens de kwestie van gehoorzaamheid. Ontvangt men de Heilige Geest pas na een proefperiode van gehoorzaamheid? Is dat de zin van Hd.5:32? De sschrijver is hier vrij verward, want hij zegt zelf dat die gehoorzaamheid in Hd.2:38 besloten ligt. We moeten namelijk de Here Jezus niet alleen als Heiland aanvaarden, maar ook als onze Heer, en dat betekent gehoorzaamheid.
Met dit latste zijn we het volkomen eens. Kun je echter Jezus Christus alleen als Heiland aannemen en pas later als Heer? Het artikel zegt dat in feite. Maar waar vinden we dat in de de schrift? De gehoorzaamheid vaarover Hd.5:32 spreekt, is niet een gehoorzaamheid die na de bekering tot uitdrukking komt, maar die in de bekering besloten is. Jh.3:36 zegt dit als volgt’
‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem’. Hier zou je in de tweede regel verwachten: ‘maar wie niet in de Zoongelooft’, er staat echter ‘wie de Zoon ongehoorzaam is’.
Daaruit blijkt dat geloven in Jezus Christus en gehoorzaamheid aan de Zoon twee kanten van dezelfde zaak zijn. Je kunt niet het één zonder het ander. Zo staat er ook in Hd.6:7: ‘een grote schare van de priesters werd aan het geloof gehoorzaam’.
Als vijfde stap wordt ‘dorsten’ genoemd. Opnieuw moet opgemerkt worden dat deze stap in Hd.2:38 ontbreekt. Ook hier hebben we niet met een aparte stap te doen. De Schrift stelt het niet zó voor, dat de gelovige na zijn bekering nog ‘dorst moet hebben’ naar de Heilige Geest. Jh.7 luidt niet: ‘wie dorst heeft naar de Heilige Geest, die kome tot Mij en drinke’.
Maar er staat: ‘wie dorst heeft, kome tot Mij’. Dit is geen oproep aan gelovigen, maar een oproep aan mensen, die de nood van hun zonden voelen, mensen die dorsten naar het heil. en als ze tot Christus komen, ontvangen ze de Geest! ! Andere Schriftplaatsen, die over ‘dorsten’ spreken, maken dat duidelijk. De schrijver verzuimt helaas die in zijn betoog te betrekken. Plaatsen als Js.55:1,2 en Jh.6:35 en andere hadden de schrijver voor een dergelijke misslag kunnen bewaren.
De tekst uit Lk.11 geeft volgens het artikel aan, dat we moeten bidden omde Heilige Geest. De Heer zegt namelijk:
‘Als gij, die boos zijt, uw kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de Vader, die van de hemel is, de Heilige Geest geven aan hen, die Hem bidden’. Dit is de enige tekst i n het artikel, en zover mij bekend ook de enige tekst in het hele nieuwe testament, die lijkt aan te geven, dat een gelovige? ontvangt, maar dat hij daar apart om moet bidden.
Laten we echter eerst opmerken, dat deze voorwaarde in Hd.2:38 door Petrus niet wordt gesteld. Hoe kan dat dan? En hoe is het mogelijk, dat Paulus in zijn brieven, gericht aan gelovigen uit de heidenen, wel de opdracht van de Heer Jezus over het avondmaal vermeldt, maar dit belangrijke woord van de Heer onaangeroerd laat? Sterker, hoe kan het dan, dat Paulus het ontvangen vaan de Geest direkt, zonder verdere voorwaarde, koppelt aan het tot geloof komen (zie Ef.1:13)? Hij stelt het altijd als vanzelfsprekend voor, dat een gelovige de Heilige Geest bezit (zie 1Ko.3:16; 2Ko.1:22; 5:5; Gl.3:2; 4:6 enz.).
Zelfs bij de ‘vleselijke’ Korinthiërs en bij de ‘wettische’ Galatiërs gaat hij van dit punt uit!
We zullen dan ook de tekst uit Lk.11 moeten bezien in het licht van de situatie waarin de Heer deze woorden sprak. De Heer sprak hier tegen zijn discipelen. Het was nog de periode van vóór het kruis, de tijd waarin de Heilige Geest ‘er niet was’ (1Jh.7:39), dat wil zeggen nog niet op aarde was, nog niet was uitgestort in de gelovigen.
In het evangelie van Johannes zien we herhaalde malen, dat de Heer beloofde dat Hij de Heilige Geest zenden zou. In Hd.1 lezen we van de opdracht om in Jeruzalem te blijven tot die belofte vervuld zou worden. In afwachting van de vervulling waren de discipelen bijéén om te bidden. Ze waren ‘eendrachtig in gebed’. Daarna volgt op de pinksterdag dat de Heilige Geest gezonden wordt en de afzonderlijke gelovigen door die Geest ’tot één lichaam’ het lichaam van Christus – de gemeente, werden gedoopt. Zó en toen werd de Heilige Geest door de Vader gegeven.
Als zevende stap wordt, in kombinatie met de vorige, het geloof in de verhoring van het gebed genoemd. Op zichzelf is het waardevol wat in dit verband gezegd wordt, alleen het doet hier niet terzake en ook deze stap missen we in Hd.2:38.
De ruimte staat niet toe om een bespreking te geven van de diverse uitdrukkingen, die in verband met de Heilige Geest worden gebruikt, zoals: uitstorting van de Geest, uitdeling van de Geest, doop met de Geest, de zalving met de Geest, het vervuld zijn met de Geest, enz. Bovendien is aan dit onderwerp in de vorige jaargang van de ‘Bode’ ruimschoots aandacht besteed.
Voldoende is hier op te merken, dat de doop met de Heilige Geest te maken heeft met de vorming van het lichaam van Christus, dat de gave vn de Geest, het deel is van elke gelovige en dat slechts die gelovigen vervuld zijn met de Geest die in hun praktisch leven zich volledig laten leiden door de Geest. Voor de doop met, of de gave van de Heilige Geest is geloof de enige voorwaarde.
Anders staat het met het vervuld zijn met de Geest. Dit is inderdaad een aparte ervaring, die aan bepaalde voorwaarden gebonden is. Vervuld zijn met de Geest is ook niet een zaak van eens voor altijd, zoals het bezit van de gave van de Geest. Van de discipelen lezen we namelijk twee keer, dat zij vervuld werden met de Geest (Hd.2:4; 4:31). En toen Petrus te Antiochië huichelde, was hij op dat ogenblik toch ook beslist niet vervuld met de Geest.
Wanneer mensen als Spurgeon, Charles Finney e.a. spreken over de wondere ervaring van vreugde en blijdschap, die ze hadden en die ze doop met de Heilige Geest noemden, dan spraken ze niet over een hersenschim, of leden ze aan zelfsuggestie. Velen van ons hebben diezelfde ervaring, alleen heeft het niets met de doop van de Heilige Geest te maken of met het bezit van de Heilige Geest, maar alles met een volledig openstaan voor de werking van de Geest. En wat dat betreft mogen we de vermaning welt er harte nemen: ‘wordt vervuld met de Geest’.