Betreft: Ef 6:1
Vraag:
Moeten we de belofte van een lang leven letterlijk opvatten?
Antwoord:
Het verschil tussen een Israëliet destijds en een gelovige nu is: dat aan de Israëliet aardse zegeningen beloofd waren (Lv 26; Dt 28) en dat ons geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten ten deel gevallen zijn.
Dit houdt niet in, dat Israël totaal geen geestelijke zegeningen zou bezitten. Vergeving van zonden, kennis van God etc. zijn in wezen geestelijke zegeningen. Maar zegeningen in Christus in de hemelse gewesten bezat Israël niet.
Omgekeerd betekent het ook niet, dat wij als gelovigen in deze tijd geen aardse zegeningen zouden ontvangen. Ze worden ons echter niet als speciale zegeningen toegezegd. Het grote verschil komt bijv. hierin uit, dat aan de Israëlieten beloofd werd dat ze geen vervolging hadden te duchten als ze naar Gods stem zouden luisterden; daarentegen heeft de Heer Jezus tegen zijn discipelen gezegd, dat ze juist op vervolging moesten rekenen.
De vraag is nu waarom de belofte van een lang leven in Ef 6:1 er dan toch aan toegevoegd wordt. Wel, deze belofte geeft het belang aan van het voorschrift om de ouders te eren. Bij geen van de andere wetten staat namelijk een belofte, maar bij dit wetsartikel juist wel en dat wordt door de apostel benadrukt met de woorden : ‘Dit is immers het eerste gebod met een belofte’. Het wil dus niet zeggen, dat ook wij zonder meer op een lang leven mogen rekenen als we onze ouders eren; het geeft wel aan hoe belangrijk God dit eren vindt, dat Hij aan dit gebod en dat alleen aan dit gebod van de tien geboden, een speciale belofte aan verbond.