Betreft: Fp 2: 4a / 1Ko 10: 24
Vraag:
Mogen we nu wel of helemaal niet zien op ons eigen belang?
Antwoord:
Als zondaars was heel ons leven gericht op het voldoen aan onze eigen verlangens. Het karakter van de een mag wat aangenamer zijn dan dat van de ander, maar in principe hebben we God niet lief als onszelf en de naaste ook niet. Het leven draait om ‘ik’, ‘ik’, ‘ik’.
Als christenen hebben we deze houding leren veroordelen. Onze instelling is veranderd. We weten dat God op de eerste plaats moet staan en we oog moeten hebben voor de belangen van de ander en dat waar nodig met opoffering van onze eigen belangen.
Als het nu gaat om de bekering dan mogen we egocentrisch zijn in dit opzicht, dat ons zieleheil ons eerste belang mag zijn. In feite stellen we dan tevens Gods belang op de eerste plaats, want onze bekering is tot Gods eer. Verder kunnen we alleen als bekeerde zondaars Hem eren door een toegewijd leven. Onze naaste liefhebben als onszelf kunnen we ook alleen nadat we bekeerd zijn. De bekering is dus urgentie nummer 1. We zijn echter niet egoïstisch door het heil alleen voor onszelf op te eisen, nee, we willen anderen daarin laten delen en zullen dus van onze Heiland getuigen.
Wat ons geestelijk leven als gelovigen betreft, zullen we er alles aan moeten doen om dat leven ‘op hoog niveau’ te hebben. Ons eigen geestelijk welzijn staat nummer 1 op de urgentielijst. Dat niet om onszelf alleen, maar ook omdat we dan alleen God goed kunnen dienen en tot zegen voor onze naaste kunnen zijn.
Wat onze gave en talenten betreft, voelen we als eerste onze persoonlijke verantwoordelijkheid om daarmee de Heer te dienen. We ontwikkelen dus onze gave, opdat God ons gebruiken kan tot zijn eer en ten dienste van de ander.
Wat deze dingen betreft mogen we dus zien op ons eigen belang (Fp 2: 4a), maar niet zo dat dit ons zo volledig in beslag neemt, dat we op het geestelijk belang van de ander niet letten. In tegendeel het belang van die ander moet ons ter harte gaan. Dat mag dus niet gaan ten koste van ons eigen geestelijk welzijn, want dan kunnen we zelf niet goed funktioneren, maar we mogen er best onze andere belangen voor inperken.
Denk eens aan de gaven: het oog moet goed funktioneren, dat is de verantwoordelijkheid van het oog, maar het moet oog hebben voor het belang van het oor en daar ruimte voor geven.We moeten de ander met zijn gave tot zijn recht laten komen.
Dus: zien op ons eigen belang wat ons geestelijk welzijn betreft, maar daarnaast ruimte geven aan de ander, hem helpen zijn taak te doen, zorgen voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van de ander. Niet onze eer zoeken, maar ons vernederen zoals de Heer Jezus dat gedaan heeft tot eer van God en ten behoeve van ons. Dit is de les van Fp 2.
Het lijkt alsof 1Ko 10: 24 met Fp 2: 4a in strijd is omdat daar staat, dat de gelovige het zijne (helemaal) niet zoeken mag, maar (alleen) dat van de ander. We moeten dit vers echter in zijn verband zien. Het gaat daar niet om je eigen geestelijk wel of wee, maar om het voldoen aan verlangens van stoffelijke aard. Er zijn zaken als vlees eten, die – mits het geen offermaaltijd betreft – geoorloofd zijn voor de Christen. Ik kan daar een ander echter schade mee berokkenen, doordat hij door mijn handelwijze ten val komt. Moet ik in dat geval mijn belang (zin in vlees eten) stellen boven het zijne en hem in verleiding brengen? Nee, in dat geval mag ik mijn belang niet zoeken, maar dat van hem. Wat dit soort dingen betreft zocht Paulus niet zijn eigen voordeel, maar dat van de gelovigen (vs. 33). Hij volgde daarin Christus na en dat hebben ook wij te doen door de apostel na te volgen.
We moeten de beide voorschriften dus verklaren met het oog op de samenhang waarin ze voorkomen.