Filippenzen 02:10 Zij die onder de aarde zijn

Betreft: Fp 2: 10; Op 5: 13

Vraag:

a) Is het wel juist, dat ‘zij die onder de aarde zijn’, de verlorenen voorstellen? In Ex 20: 4; Dt 4: 18; 5: 8 en Op 5: 13 komen we de uitdrukking ‘onder de aarde’ ook tegen en bij de eerste drie teksten is er dan sprake van bewoners van de zeeën. Men dacht zich toch de aarde als een begrensd plat vlak (zie Ps 46: 10; 59: 14; Js 52: 10; Mi 5: 3; Zc 9: 10).
b) Waarom staat er niet in de aarde?

Antwoord:

a) Het is de vraag in hoeverre het wereldbeeld, dat de bijbelschrijvers hadden, doorklinkt in hun geschriften. Wanneer zij de dingen beschrijven, zoals ze deze zien dan betekent dat niet dat de Bijbel een bepaald wereldbeeld voorstaat of daarbij aansluit.

Zo strekken zich de diepten van de wateren onder het (in gedachten doorgetrokken aardoppervlak) uit. In die zin bevinden de vissen zich in de wateren onder de aarde.

Aangezien er in Fp 2: 10 sprake is van buigen van knieën en belijden van de naam des Heren met de tong, is het minder waarschijnlijk dat daar gedacht wordt aan wezens in de zeeën. Maar er kan figuurlijk taalgebruik een rol spelen net als bij het ‘in de handen klappen van de rivieren’ (Ps 98: 8) of ‘van de bomen'(zie Js 55: 12). In Openb. 5: 13 is dat waarschijnlijk het geval.
Theoretisch is het dus mogelijk te denken:
1) aan wezens in de zeeën Dit is een aannemelijke verklaring, denk aan Op. 5: 13. Hier wordt dan op overdrachtelijke wijze gesproken over ‘knie buigen’ en ‘belijden;
2) aan wezens in grotten of spelonken onder de aarde. Deze gedachte is minder waarschijnlijk.
3) aan de overledenen, dus personen die in het dodenrijk verkeren. Dan zullen we enkel aan ongelovigen moeten denken, want de gelovigen zijn na hun dood in het paradijs bij de Heer. Het dodenrijk wordt in de Bijbel in of onder de aarde gesitueerd gedacht, dat afgezien van de vraag waar we die plaats geografisch moeten situeren;
4) aan gevallen engelen , want we zouden een verband kunnen leggen met het begrip ‘afgrond’ (2Pt 2: 4) en dan kunnen we denken aan de daar vermelde gevallen en opgesloten engelen.
5) aan de duivelen die satan volgen. Dat moet dan wel op ze slaan nadat ze in de hel geworpen zijn, want op dit ogenblik zijn ze nog in ‘de hemelse gewesten’, zie Ef 6: 12,13.

b) De vertalers geven natuurlijk weer wat er in de grondtekst (in dit geval: het Grieks) staat en daarop hebben we af te gaan. Letterlijk staat er ‘van hemelse en aardse en ondergrondse (wezens)’. De vraag blijft natuurlijk waarom er in de grondtekst dan niet ‘in de aarde staat’. Je zou dan aan wezens in grotten en spelonken of zoiets moeten denken. De Schrift drukt het echter zo niet uit.

Afgezien van de hierboven geopperde (theoretische) mogelijkheden gaat het er natuurlijk om, dat geen enkel wezen waar dan ook uitgesloten is van de erkenning van God en Christus.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies