Betreft: Fp 4: 6, 7
Vraag:
Betekenen deze verzen, dat de duivel je niet meer bezit? Zo nee, bid je dan verkeerd? Als God waakt over je gedachten heb je dan nooit meer zondige gedachten?
Antwoord:
Als iemand zijn schuld voor God beleden heeft en gelooft in de Heer Jezus als zijn Heiland, die op het kruis het verlossingswerk voor hem heeft volbracht, is hij gered (zie Jh 5: 24). Zo iemand heeft zich bekeerd uit de macht van satan tot God (Hd 26: 18). De satan heeft hem dus niet meer in bezit. Dit staat vast en daarvoor mogen we God danken. Zo iemand heeft vrede met God (Rm 5: 1), de vijandschap is weg, zo iemand is met God verzoend.
Als gelovige hebben we echter met allerlei zorgen en noden te maken. Dat kunnen zaken zijn, waar de mens in het algemeen ook mee te maken heeft, het kan ook vervolging om Jezus’ wil e.d. betreffen. Die zorgen kunnen een gelovige soms zo bezig houden, dat hij er onder bedolven lijkt te worden. Zijn innerlijke rust kan dan verdwijnen. Hij heeft niet meer de vrede van God in zijn hart.
De rust en vrede die God kenmerkt, kent hij dan niet (meer) of hij dreigt die te verliezen. De vrede met God heeft hij wel ook al is hij veel meer met de zorgen bezig dan met het heil dat God hem geschonken heeft. Wat moet er nu gebeuren om die vrede van God weer terug te krijgen of om te voorkomen dan ze wegebt? Over d a t probleem gaat het in dit gedeelte. Welnu, Paulus zegt dat we onze zorgen in gebed en smeking en met dankzegging aan God bekend mogen maken.
We danken dan dat God naar ons hoort en ons wil verhoren. Als we zo tot God bidden en Hem onze zorgen bekend maken dan wil God zijn vrede in onze harten weer doen opleven. We hebben onze zorgen bij Hem gebracht en we laten ze in Zijn hand. Onze harten en gedachten worden dan bewaard in Christus Jezus. Dat wil zeggen dat onze onrustige gedachten tot stilte zijn gebracht. We vertrouwen op de Heer dat Hij alles wel maakt. Het is rustig in ons hart. Onze zorgen houden onze gedachten niet meer zo bezig dat ze tussen ons en de Heer in staan.
Dit vers betreft dus de onrust die door zorgen in ons hart en onze gedachten kan ontstaan. Het wil niet zeggen dat er niet plotseling een verkeerde gedachte bij ons kan opkomen. Dat is een heel andere kwestie. Zulke gedachten kunnen best wel opkomen, maar we moeten die direct oordelen. In dit vers gaat het echter niet om de werking van het vlees, dat we nog in ons hebben, maar om de onrust en gebrek aan vertrouwen op God dat veroorzaakt wordt door de zorgen die bij ons opkomen. Die zorgen mogen we bij de Heer brengen en dan worden onze gedachten weer op de Heer gericht en niet meer op de zorgen en de moeiten.