Hebreeën 13:13
Deel 3a
Tot Hem uitgaan buiten de legerplaats
Uitleg en toepassing van Hebr. 13: 13
Deel 3b
ZICH ONTTREKKEN AAN ONGERECHTIGHEID
Uitleg en toepassing van 2Tim 2:19
BEOOGD LEZERSPUBLIEK
De ‘Ga het na’-reeks is bedoeld voor gelovigen die in de christenheid bekend staan als ‘de broeders’. Ze willen die naam echter beslist niet als een soortnaam voeren, maar achten iedere gelovige hun broeder of zuster in de Here Jezus Christus. Als ‘groepering’ worden ze wel aangeduid als ‘vergadering van gelovigen’. Maar ook die naam willen ze niet gebruiken als een afscherming van andere gelovigen. Als ze samenkomen, willen ze dat doen als een ‘vergadering van gelovigen’; niets meer, niets minder.
In het persoonlijk geloofsleven is het zo, dat er altijd een zekere spanning heerst tussen principe en praktijk. We weten wat God van ons als christenen vraagt, maar het is niet zo, dat we in de praktijk daaraan voor honderd procent beantwoorden. Daarom hebben we altijd weer nodig door het Woord van God aangevuurd, vermaand en gecorrigeerd te worden. Hetzelfde geldt voor iedere christelijke groepering, ook voor de hierboven aangeduide. Tussen de principes die men belijdt en de praktische beleving ervan heerst diezelfde spanning. Ook hier moet dan aangevuurd, vermaand en gecorrigeerd worden. Met het oog daarop zien in de ‘Ga het na’-reeks een aantal brochures het licht, die bedoeld zijn als een toets voor het ‘eigen’ publiek.
De titel van deze reeks is gekozen als een opwekking om met deze brochurereeks te doen wat de Joden te Berea destijds deden met dat wat Paulus hen verkondigde. Ze namen dat niet voor zoete koek aan, maar onderzochten de Schriften om te zien‘ of deze dingen zo waren’ (Hand. 17:11)
WOORD VOORAF
In dit derde deeltje van de ‘Ga-het-na-reeks’ komen twee onderwerpen aan de orde die van belang zijn voor het gedrag van elke gelovige individueel, maar eveneens voor hun gezamelijk gedrag ‘als gemeente’.
Het eerste onderwerp ‘Tot Hem uitgaan buiten de legerplaats’ wordt in Hebreeën 13: 10-14 ter sprake gebracht. Over het tweede: ‘Laat ieder die de naam van de Heer noemt zich onttrekken aan ongerechtigheid’ schrijft Paulus in 2Timoteüs 2: 16-22.
In het verleden en vooral in recente tijd zijn over deze beide onderwerpen dingen gezegd en geschreven die (bij nader inzien) de toets van de kritiek niet kunnen doorstaan. In deze brochure wordt een poging gedaan dit aan te tonen en een meer verantwoorde toepassing van beide voorschriften te geven. In hoever deze poging geslaagd is, staat aan de lezer ter beoordeling.
Deel 3a
TOT HEM UITGAAN
buiten de legerplaats
Uitleg en toepassing van Hebr. 13: 13
Inleiding
Christenen die de Bijbel aanvaarden als het absoluut betrouwbare en onfeilbare Woord van God zullen ernstig rekening willen houden met alles wat in de Bijbel staat. Zij zullen de lessen van het Nieuwe, maar ook die van het Oude Testament ter harte willen nemen. Met belangstelling nemen ze ook kennis van de uitleg die bijbelgetrouwe leraars van een Schriftgedeelte geven.
Helaas beseffen ze lang niet allen en niet altijd dat een uitleg niet gelijk staat met een uitspraak van het Woord zelf. Zodra een schriftverklaarder het woordje ‘dus’ gebruikt, of een uitdrukking als ‘hieruit blijkt dat’, is hijzelf aan het woord. Dan trekt hij een conclusie uit datgene wat in de Schrift staat. Die conclusie kan juist zijn, maar de leraar kan ook de plank mis slaan. Uitleg geven is de taak van een leraar. Daar is niets mis mee. Maar met de inhoud van de uitleg kan wel degelijk iets mis zijn, getuige het volgende voorbeeld:
Iemand gaf eens een uitleg van Joh.3:16 waarbij hij o.a. opmerkte: ‘Hier lezen we dat God de wereld heeft liefgehad. Het werkwoord staat in de verleden tijd, daaruit volgt dat God de wereld nu niet meer liefheeft. Iets wat je gehad hebt, heb je nu niet meer.’ Een dergelijke argumentatie ‘rammelt’ echter behoorlijk. Dat blijkt als we er Ef. 5: 25 naast zetten. In dat vers lezen we een gelijksoortige uitdrukking, namelijk dat Christus de Gemeente heeft liefgehad. Welnu, niemand zal op grond van de gebruikte tijdsvorm stellen dat Christus de Gemeente nu niet meer liefheeft. De kwestie is namelijk dat de liefde van God en die van Christus gebleken is uit een daad, die in het verleden heeft plaatsgevonden. In zo’n geval gebruiken we in de hoofdzin net zo goed de voltooide tijd als in de bijzin.
Uitleg en toepassing
Er is een verschil tussen de uitleg van een tekst en de toepassing ervan. Bij de uitleg geven we aan wat de gebruikte bewoordingen betekenen en waarop ze slaan. We verklaren wat er staat. Een uitlegger maakt duidelijk wat de tekst in de situatie van daar en toen te betekenen heeft. Daarbij moet hij rekening houden met de context (de samenhang waarin dit vers voorkomt). Hij zal acht moeten geven op de aard van het bijbelboek. Ook moet hij rekening houden met andere bijbelgedeelten die mogelijk licht op het betreffende vers werpen. Daar blijft het echter niet bij, want we vragen ons o.a. ook af of een bepaald voorschrift alleen voor toen of ook voor nu nog geldingskracht heeft. Om een voorbeeld te noemen: de spijswetten zijn aan Israël gegeven en niet voor christenen bedoeld om letterlijk na te volgen (vgl. Hand 10:9-16 en 1Tim. 4:4). Maar het verbod om bloed te nuttigen is gegeven aan Noach en zijn nageslacht (Gen. 9: 4,5) en tot dat nageslacht behoren we allemaal. Dat verbod geldt dus nog steeds voor de hele mensheid. Tussen twee haakjes: het laatste is mijn uitleg. zoals uit het woordjes ‘dus’ blijkt. Over het verbod om bloed te nuttigen zou overigens meer te zeggen zijn (zie Hand. 15: 20,29), maar dan begeef ik me te veel op een zijspoor.
Ook al hebben bepaalde voorschriften in letterlijke zin geen geldingskracht voor ons, toch gaan we na welke les er voor ons in zit. Alles wat tevoren geschreven is, is immers tot onze lering geschreven en dat om ons troost en hoop te geven zo zegt Rom. 15: 4. Daarnaast leren we uit de geschiedenis van Israël dat we geen afgoden moeten vereren, niet moeten hoereren, enz, want dan moet God ons tuchtigen. Alles wat Israël overkomen is, is ons namelijk tot voorbeeld gegeven en in dit geval tot een waarschuwing (1Kor.10: 1-13).
De Schrift geeft niet alleen deze globale lessen, maar laat ook zien dat bepaalde geschiedenissen of bepaalde voorschriften in geestelijke zin op ons kunnen worden toegepast. Zulke toepassingen moeten dan wel goed gemaakt worden. Er moeten duidelijke parallellen aangegeven worden. Helaas gebeurt dat niet altijd en worden er toepassingen gemaakt die wel aanspreken, maar die bij nader onderzoek ‘rammelen’. Op dit punt wil ik nog wat dieper ingaan
Geen leerstellige toepassing los van de uitleg
Dat er tussen de uitleg van de Bijbel en de Bijbel zelf een onlosmakelijk verband bestaat is iedereen natuurlijk duidelijk, want zonder Bijbel kun je niet van bijbeluitleg spreken. Kennelijk is het echter niet iedereen zo klaar, dat er eenzelfde soort verband bestaat tussen de uitleg van een bijbelgedeelte en de leerstellige toepassing ervan. Ik bedoel, dat een goede leerstellige toepassing berust op een goede uitleg van de Schrift. De verhouding tussen deze drie begrippen kun je als volgt in schema weergeven:
Bijbelwoord >>>>>Uitleg>>>>>Leerstellige toepassing.
Deze drie zijn niet te scheiden, wel moeten we ze onderscheiden en wel als volgt: de Bijbel is het onfeilbaar Woord van God, de uitleg moet aansluiten bij het Bijbelwoord, maar geen enkele schriftverklaarder kan zeggen dat zijn uitleg onfeilbaar is. Voor de toepassing geldt dat nog sterker, omdat men dan nog een stap verder gaat en een vergelijking gaat trekken met onze tijd.
Er zijn echter gelovigen, die onafhankelijk van de uitleg menen leerstellige toepassingen te kunnen maken aan de hand van het vers op zichzelf. Hun opvatting ziet er in schema weergegeven zo uit:
/ >>>> Uitleg
Bijbelwoord
\ >>>> Toepassing
Naar mijn overtuiging leidt deze opvatting tot pure willekeur als er geen relatie tussen de leerstellige toepassing en de uitleg gelegd wordt. Op deze wijze gaan verschillende christenen uit zwaar bevindelijke kringen ook met de bijbel om. Ze krijgen een ‘woordje’ uit de Schrift en los van het verband en los van de uitleg geven ze hun idee over de bedoeling van het vers dat hen voor de aandacht komt.
In het voorgaande heb ik elke keer over de leerstellige toepassing gesproken. Ik bedoel daarmee een toepassing waarbij men aan de oudtestamentische gegevens regels ontleent voor het gemeentelijk leven in onze tijd. Daarnaast kennen we vrijere toepassingen in een toespraak tot opbouwing van het geloofsleven van de toehoorders. Bij zulke toepassingen heb ik geen bezwaar tegen het tweede schema zoals hierboven weergegeven.
De brief aan de Hebreeën
Een droevig voorbeeld van het maken van een onverantwoorde toepassing is de ‘les’ die sommige Schriftverklaarders in ‘onze kring’ trekken uit Hebr.13:13. We lezen in dat vers de oproep om tot Jezus uit te gaan buiten de legerplaats en zijn smaad te dragen. Voor ik daarop inga, eerst een enkel woord over de brief zelf waarin deze tekst staat. De brief aan de Hebreeën is geschreven aan christenen uit de joden. Uit hoofdstuk 10 vers 34 blijkt dat ze vervolging ondergingen en we mogen aannemen dat die vervolging uitging van hun volksgenoten, die Jezus Christus niet wilden aanvaarden als Messias. Uit de brief blijkt dat er gevaar bestond dat sommige van deze joden-christenen hun christelijke positie zouden opgeven om terug te keren tot het joodse systeem.
Ten dele stonden joden-christenen in die tijd nog met één been in het jodendom. We weten dat uit het boek de Handelingen. Ze bezochten de tempel nog, ze hielden vast aan diverse joodse gebruiken en feesten e.d. De schrijver van de brief aan de Hebreeën waarschuwt hen ernstig voor deze mogelijke terugkeer tot het jodendom. Hij doet dat door hen de grootheid van de persoon van Christus en van Zijn werk voor te stellen in vergelijking met de schaduwdienst van Israël. Teruggaan naar het jodendom betekende van de werkelijkheid terugkeren naar de voorafschaduwing die haar vervulling in Christus gevonden had. Het betekende het opgeven van het heil (Hebr. 2:3). Voor wie terugkeerde en op die manier ‘willens zondigde’ bleef er geen slachtoffer voor de zonden meer over (10:26).
Maar dat niet alleen, het hield ook een verwerping van Christus in, want in het jodendom was voor Hem geen plaats. Zo iemand vertrad de Zoon van God met voeten, achtte het bloed van het verbond onheilig en smaadde de Geest van de genade (10:29). Men zegt dat zij die terugkeerden gedwongen werden een kruis te vertreden om zo Christus af te zweren. Zulke afvalligen kruisigden voor zichzelf de Zoon van God en maakten hem openlijk te schande (6:6). In plaats van de smaad van Christus te dragen, voegden ze smaad aan zijn smaadheid toe.
De schrijver waarschuwt zijn lezers niet slechts voor een mogelijke terugkeer naar het jodendom, maar roept hen op definitief te breken met het joodse systeem. De zogenaamde ‘overlappingsperiode’ die we in het boek de Handelingen aantreffen liep ten einde. Het joodse volk zowel in het godsdienstig centrum Jeruzalem (Hand. 22:18) als in het wereldlijk centrum Rome (Hand. 28 : 23-28, vgl. 23:11) verwierpen Christus. De tijd van lankmoedigheid van God was nu voorbij. Ieder die zich uit het jodendom bekeerde moest nu definitief breken met dit afvallig systeem.
Met de meeste klem wil ik erop wijzen, dat Hebr. 13:13 nooit los van de totale trend van de brief verklaard mag worden en dat bij het maken van toepassingen aan het dubbele aspect: schaduwdienst vervuld-verwerping van de Christus absoluut niet voorbijgegaan mag worden. Anders krijgen we een willekeurige uitleg en een nog willekeuriger toepassing.
De legerplaats
We gaan ons nu bezighouden met de uitleg van het betreffende vers. Deze loopt als volgt:
Met de legerplaats wordt hier gedoeld op het joodse godsdienstige systeem, waarvan Jeruzalem het centrum en de leiders van het volk de vertegenwoordigers waren. Voor Christus was in dit systeem geen plaats.Enerzijds nam Hij Zelf de plaats buiten het leger in om als het ware zondoffer het verzoeningswerk te verrichten. (Lev. 16:27). Anderzijds werd Hij net als het lichaam van het zondoffer door anderen buiten de legerplaats gebracht. Dat laatste hield echter in dat Hij werd uitgeworpen uit de stad Jeruzalem en met smaad werd overladen.
De christenen uit de joden worden door de schrijver opgeroepen te breken met het joodse godsdienstige systeem en duidelijk de plaats met een verworpen Christus in te nemen. Dat niet maar voor eenmaal, maar als een blijvende positie.
In deze uitleg kan, dacht ik, iedereen zich vinden, maar nu komt de toepassing:
Het joodse systeem werd gekenmerkt door een bemiddelende priesterdienst, door wettische voorschriften, door uiterlijke ceremoniën. Zo ook kennen wij een christenheid waar deze dingen in meerdere of mindere mate worden gevonden. De godsdienstige systemen van onze tijd vormen dus nu ‘de legerplaats’.
Door dit vers worden wij, als christenen, opgeroepen om de plaats in te nemen, die de mensen aan Christus hebben gegeven. We moeten de godsdienstige ‘systemen’ verlaten en de smaad van Christus dragen.
Deze toepassing gaat voorbij aan dat waarom het in Hebr. 13 :10-14 in wezen gaat. Een enkel punt van overeenkomst tussen het joodse godsdienstige systeem en dat wat we in diverse kerkelijke systemen vinden is voor de uitleggers al voldoende om de laatste het etiket ‘legerplaats’ op te plakken en ze dus te vergelijken met de joodse legerplaats van toen. Een zo generaliserende toepassing doet onrecht aan vele bijbelgetrouwe kerken en groeperingen. Ik distantieer me er dan ook beslist van en zal proberen duidelijk te maken waarom.
Dit verkeerde geslacht
In het inleidende gedeelte van deze brochure heb ik Ef. 5:25 gesteld naast Joh. 3:16 om aan te tonen dat de argumentatie voor de stelling dat God de wereld niet zou liefhebben in deze tekst geen enkele grond vindt. Zo wil ik de onjuistheid van de toepassing van Hebr. 13:13 ook aan de kaak stellen door er een gelijkwaardig voorschrift naast te zetten. In Hand. 2:38 lezen we dat de apostel Petrus zijn volksgenoten oproept om zich te bekeren en zich te laten dopen. In vers 40 voegt hij eraan toe:‘Laat u behouden van dit verkeerd geslacht’.
Laten we van dit vers nu eens de volgende uitleg en toepassing geven:
Met het verkeerde geslacht is onmiskenbaar het joodse volk bedoeld en dan vooral zoals het vertegenwoordigd was in de leidslieden te Jeruzalem.
Joden die behouden wilden worden, moesten zich bekeren. Dat hield in dat ze berouw moesten hebben over hun zonden en wel vooral over het feit, dat ze de Messias hadden overgeleverd om gekruisigd te worden (vs.23 en 36). Ze moesten zich laten dopen in de naam van Jezus Christus en dus heel duidelijk door een daad laten zien dat ze bij Hem hoorden en discipelen van Hem wilden zijn.
Deze uitleg kan wat meer uitgewerkt worden, maar men zal zich er wel in kunnen vinden. Vervolgens maken we deze toepassing:
Het joodse godsdienstige systeem werd gekenmerkt door een bemiddelende priesterdienst, door wettische voorschriften, door uiterlijke ceremoniën. Zo ook kennen wij een christenheid waar deze dingen in meerdere of mindere mate worden gevonden. Zij die tot deze ‘systemen’ behoren, vormen dus ‘het verkeerde geslacht’ van onze tijd.
Willen wij op de bodem van behoudenis staan, dan moeten wij ons van deze christenheid, van dit verkeerde geslacht afzonderen.
Natuurlijk neemt niemand deze ongenuanceerde, generaliserende toepassing voor zijn rekening. Het zou toch verschrikkelijk zijn als men alle christenen gelijk zou stellen met de joden die Jezus Christus verwierpen en ze een weerspannig geslacht zouden noemen. Maar waarom houdt men er bij de legerplaats dan wel zo’n ongenuanceerde redenering op na en rekent men de hele christenheid behalve zichzelf tot de legerplaats?? Tussen twee haakjes: behoren niet alle christenen tot de christenheid? Ik meen dat we altijd stellen van wel, maar nu opeens doet men alsof men er buiten staat!?
Een kromme redenering
Wat voor fout zit er nu in deze toepassing van Hand. 2:38-40? Wel, de oproep luidde: ‘Laat u behouden van dit verkeerde geslacht’. In de toepassing liet ik het voorkomen alsof het verkeerde lag in de kenmerken van het joodse systeem: bemiddelende priesterdienst, ceremoniën, enz. Daar zat echter het verkeerde niet in. Petrus noemt de joden een verkeerd geslacht omdat ze niet luisterden naar de stem van God die in het verleden door de profeten, daarna door Jezus van Nazareth en nu door diens discipelen tot hen kwam. Ze brachten de profeten des Heren om en tenslotte kruisigden ze de Zoon van de eigenaar van de wijngaard. Hun verkeerdheid wordt een paar jaar later heel duidelijk in het licht gesteld door Stefanus (Hand. 7:51,52).
Mijn redenering bevatte dus een kronkel: Ik liet het verkeerd-zijn op iets anders slaan dan wat in de Schrift bedoeld is. Dat is nu precies wat sommige uitleggers doen met Hebr.13:13. In hun betoog vindt precies zo’n kronkelredenering plaats.
Wat is een legerplaats?
We moeten eerst goed beseffen dat het begrip ‘legerplaats’ in zichzelf geen negatieve betekenis heeft. Het is een plaats waar men zijn kampement opslaat. Die plek op zichzelf is niet belangrijk, ze wordt gekenmerkt door de mensen die er bivakkeren. De term legerplaats kan bij een optrekkend leger dan ook slaan op het zich steeds verplaatsende tentenkamp, waarbij de locatie er niet toe doet. Zo vormde het tentenkamp van Israël in de woestijn een legerplaats.
Van deze legerplaats wordt in Deut. 23:13 gezegd:‘Want de Here, uw God, wandelt in uw legerplaats, om u te redden en uw vijanden aan u over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets onbehoorlijks bij u ziet en Zich van u niet afwendt.’.
Als iemand zegt, dat in deze tijd de christelijke kerksystemen ‘de legerplaats’ vormen, dan zou ik om een reactie op te roepen willen opmerken, dat dit een verheugende mededeling is , want in de joodse legerplaats wandelde de Here God. De christelijke legerplaats is dus een prima plaats. Daar moeten we zijn, want daar is God.
Van de reactie die mijn opmerking oproept, ben ik vrij zeker. Ze luidt: ‘Ja, maar het gaat in Hebr. 13 niet om de legerplaats zoals ze toen in de dagen van Mozes en Jozua was, maar om de legerplaats van Israël zoals ze was in de dagen toen de brief aan de Hebreeën geschreven werd’.
Deze opmerking is zeer behulpzaam, want nu wordt er tenminste onderscheid gemaakt tussen de verschillende toestanden van de joodse legerplaats. De grote vraag is nu: wat maakte de legerplaats waar God eertijds te midden van zijn volk verkeerde tot een legerplaats waar de gelovigen uit moesten gaan? Dat was niet de bemiddelende priesterdienst, ook niet het wettische systeem, de ceremoniën of iets dergelijks, want die waren er in de dagen van Mozes net zo goed als in de dagen van de schrijver van de brief aan de Hebreeën. Ook kan het niet enkel liggen in het feit, dat de schaduw vervangen was door de werkelijkheid. We nemen immers aan dat tijdens het duizendjarig rijk de tempel van Ezechiël 40-48 wordt herbouwd en er een schaduwdienst in plaatsvindt?! We kunnen echter dichter bij huis blijven. We zien dat de eerste christenen, en dat waren allen joden, vasthielden aan de joodse gebruiken.
Zelfs Paulus legt tijdens zijn tweede zendingsreis nog de nazireeërgelofte af en later gaat hij naar de tempel om de kosten van de reiniging voor een viertal christen-joden te dragen. Of hij aan de raad die Jacobus gaf om dat te doen, gevolg had moeten geven is een andere zaak, maar zeker geldt dat Paulus dit nooit gedaan had als hij daarmee gezondigd zou hebben door de schaduw met de werkelijkheid te combineren. We lezen verder met geen woord dat die eerste christenen daarover bestraft worden. De reden waarom eerst in de brief aan de Hebreeën de christen-joden worden opgeroepen de legerplaats te verlaten, kan niet alleen daarin gelegen zijn dat de schaduw van het Joodse systeem vervangen is door de werkelijkheid van het christendom. Er komt iets bij dat van wezenlijk belang is, namelijk dat het karakter van hen die de legerplaats vormden, openbaar geworden is. We zullen dat nader bekijken.
Waarom buiten de legerplaats?
De geschiedenis van het volk Israël na de zonde met het gouden kalf helpt ons om die reden op te sporen. We lezen namelijk dat Mozes toen een tent buiten de legerplaats spande, die hij tent der samenkomst noemde. Ieder die de Here zocht moest naar die tent der samenkomst gaan en dat voerde zo’n Israëliet uiteraard buiten de legerplaats (zie Ex.33:7). Waarom spande Mozes de tent buiten het leger? De reden is dat het leger bezoedeld was door de afgoderij met het gouden kalf. Dat kwaad moest eerst veroordeeld en verzoend worden, wilde God weer te midden van zijn volk kunnen wonen. De reden was dus niet een formele zaak verbonden met het joodse godsdienstige systeem, maar een zeer ernstige rebellie tegen God.
De vergelijking van dit gedeelte met Hebr. 13:13 gaat in zoverre mank, dat in de brief aan de Hebreeën de kwestie van vervulling van schaduw door werkelijkheid mee een rol speelt. We leren uit die brief hoe God Zijn Zoon en diens werk beschouwt in tegenstelling tot wat onder de schaduwdienst van Israël plaatsvond. Als heilsweg wordt het joodse systeem door het werk van Christus en wat daaruit voortvloeit aan de kant gezet. Als zodanig vallen beide niet te combineren, maar wat de vormen van het joodse godsdienstige systeem betreft, bestaat de onmogelijkheid van combinatie niet. De eerste christenen hebben beide gecombineerd (Hand. 21:20).
De joden die toen de legerplaats vormden of bevolkten wezen echter de vervulling af en hielden alleen vast aan de uiterlijke vorm. Ze hadden dat nu overduidelijk bewezen en daarom was een combinatie van christen-zijn en binnen de legerplaats blijven een onmogelijkheid..
Zoals eerder betoogd, speelt wel degelijk mee wat de houding is van hen, die tot het joodse systeem behoorden en wat terugkeer tot of vasthouden aan dat systeem in de gegeven situatie en tijd inhield.
De reden waarom de schrijver zijn lezers oproept met het joodse systeem, met ‘Jeruzalem’, de’ stad’ te breken is in diepste wezen dezelfde als waarom de joden in de toespraak van Petrus worden opgeroepen zich af te scheiden van ‘het verkeerde geslacht’. .
Het joodse godsdienstige systeem heeft er dus wel mee te maken. Dat systeem was oud en verouderd en zou verdwijnen. Het was een dienst die de mens niet kon volmaken. Daarvoor was de christelijke eredienst in de plaats gekomen. De zaak is echter, het zij nogmaals herhaald, dat de joden bleven vasthouden aan de tabernakeldienst en Jezus Christus die de vervulling van die dienst was, niet aanvaarden. Ze hadden een verhard hart, ze hielden vast aan de vormendienst ten koste van de persoon van Jezus Christus die ze kruisigden.
Zij die de tabernakel dienen
Het voorgaande wordt nog duidelijker als we goed nagaan wat er in Hebr. 13 wordt gezegd. In vers 10 staat dat wij, christenen een altaar hebben waarvan zij die de tabernakel dienen geen recht hebben te eten. De term ‘zij die de tabernakel dienen’ is kenmerkend. Daarmee worden in eerste instantie de priesters bedoeld die de tabernakeldienst verrichten, maar het slaat uiteraard op heel het joodse volk dat vasthield aan de joodse eredienst. Wat houdt de uitdrukking ‘de tabernakel dienen’ in? Het houdt een dienst in die geen volmaking kon brengen (Hebr. 7:11,18). Deze dienst baande niet de weg tot het heiligdom en kon het geweten van hen die de dienst verrichtten niet volmaken (Hebr. 9:6-9). Deze joodse eredienst en de christelijke staan als onverenigbaar tegenover elkaar omdat in de een vastgehouden werd aan een schaduw-offerdienst zonder Christus en in de ander Christus aanvaard werd als het ware offerlam eens voor altijd geslacht.Het gaat niet om schaduwdienst en vervulling wat bepaalde vormen betreft, het gaat om de persoon van het ware Offer, om Christus. Het wezenlijke verschil wordt beheerst door de vraag: hoe staat men tegenover het offer van Christus, het Lam Gods?
Tot HEM uitgaan
Ieder die de titel van deze brochure leest zal het opgevallen zijn dat ik alle nadruk heb gelegd op het eerste deel, namelijk uitgaan tot Christus. Vaak zegt men: ‘We moeten uitgaan buiten de legerplaats’, maar zo staat het er niet. Het Schriftwoord zegt: ‘Laat ons tot Hem uitgaan buiten de legerplaats’. Anders gezegd: als we tot Christus uitgaan, dan kan het niet anders of we komen buiten de legerplaats. Uit de tekst blijkt duidelijk dat Christus niet binnen de legerplaats is. In de legerplaats van het joodse volk paste Hij niet en er was ook geen plaats voor Hem.
Welnu,is het niet een afschuwelijke aanmatiging van alle christelijke kerkgenootschappen te zeggen dat Christus daar niet is? Is er in geen van hen plaats voor Hem? Wordt Hij in geen enkel kerkgenootschap meer beleden en aanvaard? Als iemand deze vragen niet bevestigend durft te beantwoorden, laat hij dan ook niet de euvele moed hebben alle christelijke kerken over één kam te scheren en ze het etiket ‘legerplaats’ op te plakken.
Zijn smaad dragen
Er is nog iets dat duidelijk maakt waar het in Hebr.13:13 nu eigenlijk om gaat. Het uitgaan tot Jezus Christus buiten de legerplaats gaat gepaard met het dragen van de smaad van Christus. De joden rond het kruis hebben gespot, ze hebben de lip uitgestoken, ze hebben Christus getart van het kruis af te komen. Die smaad heeft Christus gedragen. Psalm 69:8 zegt ervan: ‘Want om uwentwil draag Ik smaad’. En even verder lezen we:‘de smaadwoorden van wie u smaden, kwamen op mij neder’ (vs 10). Dat is de smaad die Hij ondervond van hen die destijds de legerplaats vormden. Diezelfde smaad hadden de Hebreeën in vroeger dagen voor hun rekening genomen (Hebr.10:33). Attentie
Is dat echter de smaad die wij dragen als we kerkelijke systemen verlaten? Het zal best zijn dat we daarvoor gesmaad worden, maar dat is niet deze smaad.We zullen betweters genoemd worden. Misschien worden we met een meewarig lachje aangekeken, maar dat is wat anders dan de smaad die Christus op het kruis van de joden onderging en die de christen-joden van hun volksgenoten ondergingen.
Omgekeerd: durven wij beweren dat de baptistengelovigen die in Rusland gevangen werden gezet niet de smaad van Christus gedragen hebben? Durven wij beweren dat vele christenen uit diverse kerkelijke richtingen in moslimlanden niet de smaad van Christus dragen?
Zijn ze dan niet tot Christus uitgegaan? Staan ze dan niet apart van die kerkgenootschappen die voor een gekruisigde Heiland geen plaats hebben? Hebben de gelovigen van de Afscheiding geen smaad geleden die hen werd toebedeeld door een vrijzinnig kerksysteem?
Is het niet vreselijk dat we deze christenen het etiket legerplaats op plakken enkel en alleen omdat hun kerkgenootschap naar onze overtuiging bepaalde judaïstische trekken heeft, terwijl het totaal niet met het joodse legerplaats uit de dagen van Paulus valt te vergelijken?
Wat is voor ons de legerplaats?
Natuurlijk heeft Hebr. 13:13 ook ons in deze tijd iets te zeggen. Maar een toepassing op godsdienstige bewegingen rondom ons heen is alleen gerechtvaardigd als de wezenlijke elementen werkelijk aanwezig zijn. In geval van Hebr. 13:13 zijn de wezenlijke kenmerken van de joodse legerplaats:
-het hebben van een eredienst waardoor de zonden niet kunnen worden weggenomen en die degene die de dienst uitoefenen naar het geweten niet kunnen volmaken,
-geen plaats voor de Christus der Schriften, die door zijn zelfovergave op het kruis wel van zonden reinigen kan, en
-smaad voor Christus en voor hen die Christus volgen.
Alleen wanneer deze kenmerken voorhanden zijn, mag men een vergelijking trekken met de joodse legerplaats. Ik denk dan aan kerken van vrijzinnige signatuur zoals: vrijzinnig hervormden, remonstranten en diverse plaatselijke synodaal gereformeerde kerken. Ook de Rooms-katholieke, Grieksortodoxe en soortgelijke kerken vertonen in bepaalde opzichten deze kenmerken. Maar er zijn vele bijbelgetrouwe protestantse kerkgenootschappen die men beslist niet met de Joodse legerplaats uit de tijd dat de brief aan de Hebreeën werd geschreven, mag vergelijken.
In conflict met vroeger?
Iemand die voor het eerst deze veel meer genuanceerde toepassing vernam, reageerde met:
‘Als we van mening zijn, dat we niet zonder meer het totale godsdienstige, kerkelijke, menselijke systeem, als ‘de legerplaats’ mogen zien, dan komen we toch in conflict met de toepassing van het begrip legerplaats, zoals die in de loop der tijden door sommige ‘broeders’ in hun geschriften werd gemaakt’.
Inderdaad komen we met hun toepassing in conflict, maar dat is niet van doorslaggevend belang. De vraag is of we in conflict komen met de Schrift. In deze brochure (of: dit artikel) heb ik trachten aan te tonen dat juist de toepassing zoals die vroeger gemaakt werd, de toets van een bijbelse beoordeling niet kan verdragen.
Daarmee is echter niet alles gezegd. We komen in conflict met wat ‘de broeders’ op papier hebben gezet, maar niet met hun aanvankelijke praktijk, want deze ‘broeders’ ontvingen aanvankelijk gelovigen uit allerlei kerken en kringen aan het avondmaal. Zij ontvingen dus personen uit wat in hun optiek de legerplaats was, terwijl in Hebr. 13:10 staat dat zij die de tabernakel dienen geen recht hebben om te eten van het christelijke altaar. Met de uitdrukking ‘zij die de tabernakel dienen’ en de uitdrukking ‘de legerplaats’ worden dezelfde mensen bedoeld. Ze slaan beide op het joodse godsdienstige systeem. Als men de term ‘de legerplaats’ in deze tijd laat slaan op de kerkelijke systemen, dan moet men dat de uitdrukking ‘zij die de tabernakel dienen’ ook laten doen. Dan is de consequentie dat personen uit de kerkgenootschappen nooit aan de tafel van de Heer ontvangen zouden mogen worden, en dat gebeurde wél.
Het blijkt dus dat ‘de broeders’ inconsequent waren. Hun praktijk was gelukkig gezonder dan hun theorie. Maar dan moet die theorie herzien worden en dat heb ik geprobeerd nu te doen.Ter verdediging van br. J.N. Darby en anderen wil ik er nog aan toevoegen dat zij kwamen uit de Engelse Staatskerk, waar vormendienst de plaats innam van een waarachtige eredienst.
Toen wist je waar je aan toe was
Ook wordt de verzuchting wel gehoord dat je met de toepassing uit het verleden precies wist waar je aan toe was. De kerkelijke systemen vormden de legerplaats, je moest die dus verlaten, heel eenvoudig. En eenvoud is het kenmerk van het ware.
Dat laatste is evenwel niet altijd het geval. We kunnen ingewikkelde zaken wel proberen simpel voor te stellen, maar dan doen we vaak te kort aan de waarheid. De vraag is niet of het simpel en begrijpelijk is, maar of je wel zo generaliserend mag spreken. De vraag is of de kerkgenootschappen van onze tijd zonder meer met de joodse legerplaats vergeleken mogen worden. Welnu, dat mag absoluut niet. In de joodse legerplaats was voor Jezus Christus totaal geen plaats, maar in zeer vele kerken en groepen vindt nog een gezonde Christusprediking plaats waardoor mensen tot geloof komen. Gelukkig zijn er in de christenheid nog velen die de smaad van Christus dragen. En dat zijn er meer dan onder hen die ten gevolge van het onzorgvuldig maken van toepassingen, alle kerken of de hele christenheid het etiket ‘legerplaats’ opplakken.
Had ik dan in ‘mijn kerk’ moeten blijven?
Heel wat gelovigen hebben op grond van geschriften van ‘de broeders’ ingezien dat een kerkelijke organisatie en een geordende kerkdienst in strijd zijn met Gods woord. Ze zagen het menselijke ervan in. Toen ze dan ook nog lazen dat alle kerken vanwege dit menselijke systeem tot legerplaats werden verklaard en dat we uit de legerplaats moesten uitgaan, stond hun besluit vast en zeiden ze hun lidmaatschap op. Hadden ze dit nu niet moeten doen omdat de toepassing van de legerplaats niet deugde, of althans niet zo algemeen kon worden toegepast als in de geschriften van de ‘broeders’ stond?
Wel, ze deden er goed aan die stap te doen, maar ze hadden het alleen moeten doen op grond van hun eerste overweging. De Schrift geeft ons Gods gedachten over de Gemeentevorm en het wezen van de Gemeentedienst. Deze gedachten of wel Gods aanwijzingen daarover zitten begrepen in twee voorstellingen van de Gemeente te weten die van Lichaam van Christus en die van Huis van God.
Hoewel daarmee niet alles gezegd is, zo is het toch goed de kenmerken die bij deze twee voorstellingen horen, goed in het oog te vatten. Wat het lichaam aangaat zijn dat de volgende:
- de leiding van het lichaam berust bij het Hoofd Jezus Christus en niet bij een mens, een curie, een synode of iets van dien aard;
- het lichaam bestaat uit vele leden die elk hun eigen functie hebben en de daarvoor benodigde bekwaamheden bezitten. De Heilige Geest moet de vrijheid hebben om zowel in als buiten de Gemeente te kunnen gebruiken wie Hij wil. Geen enkele menselijke regeling, aanstelling of wat dan ook heeft hier zeggingskracht;
- het lichaam vormt een eenheid, ook is er slechts één lichaam. Een ander lidmaatschap kent de Schrift niet. We hebben alle gelovigen dus te aanvaarden als leden van het lichaam.
Zie in verband met bovenstaande punten: Rom. 12:1-8; 1Kor.10:17, 12 en 14; Ef. 2::16; 4:7-16; Kol.2:18,19;3:15
Bij de voorstelling van het huis horen o.a. deze kenmerken:
- algemeen priesterschap. Dat mag net zo min als de dienst van de gaven ingeperkt worden door de leiding van de dienst in handen van één persoon te leggen;
- orde en tucht in verband met de heiligheid van Gods huis. Dat betekent dat moreel en leerstellig kwaad niet geduld mogen worden
Zie in verband hiermee: Ef.2:19-22; 1Tim.3:14-16;1Petr. 2:4-9.
Welnu, als men met deze kenmerken willens en wetens geen rekening houdt, dan is een ieder die gehoorzaam wil zijn aan Gods Woord geroepen zo’n plaats te verlaten. Dat is een gezonde reden om een kerkgenootschap te verlaten. Dan ga je niet ergens uit omdat het de legerplaats zou zijn. In dat laatste geval ga je weg omdat je weet, dat je daar niet moet zijn, maar je weet dan nog niet waar je wel moet wezen..
Voor dat laatste is het nodig te zoeken naar een kring van gelovigen, die in hun samenzijn en hun onderling verkeer, willen openbaren wat de Gemeente is als Lichaam van Christus en als Huis van God.Dat wil niet zeggen dat als ze maar aan een aantal leerstellige regels voldoen hun samenkomen dan oké is. In hun midden zal een hartelijke liefde tot God en Christus en tot alle medegelovigen gevonden moeten worden.
Met wie vieren we het avondmaal?
Het lijkt me goed toe hier te herhalen wat ik in de brochure ‘met wie vieren we het avondmaal?’ over de voorwaarden daartoe heb geschreven.
Naar mijn overtuiging wordt aan de beide beginselen van het het lichaam en van het huis voldaan, als de volgende normen voor deelname aan het avondmaal worden gehandhaafd:
1) de betreffende personen moeten gelovigen in de Heer Jezus Christus zijn;
2) ze moeten niet gekenmerkt worden door moreel (1Kor.5) of leerstellig kwaad (2Joh.);
3) ze mogen geen contact onderhouden of gemeenschap beoefenen met ‘bozen’ als onder 2) bedoeld waardoor ze ‘gemeenschap hebben met de zonden’ van zulke slechte personen. Integendeel, ze moeten deze praktijken en deze leer veroordelen.
Aan punt 2 zou ik willen toevoegen, dat het ook geen sektarische mensen mogen zijn die zich keren tegen de leer of het onderwijs van de Schrift (Rom.16:17).
En nogmaals deze dingen moeten gepaard gaan met de liefde. We zijn geroepen de waarheid in liefde vast te houden.
Iedere christen zal deze normen voor zichzelf en voor hen met wie hij het avondmaal gaat vieren, moeten aanleggen.
Geen kritiek op personen, maar op systemen
Ondanks het feit, dat ik de toepassing van de legerplaats in zijn generaliserend karakter verfoei, behelst bovenstaande uiteenzetting toch een veroordeling van de positie van hen die tot de diverse kerkgenootschappen behoren. Men moet van mij aannemen, dat die veroordeling niet de personen betreft, maar het systeem op zichzelf. Er is geen haar op mijn hoofd die er aan denkt om hen die tot een bijbelgetrouw kerkgenootschap behoren te vergelijken met hen die de tabernakel dienen d.w.z.met hen die tot de legerplaats behoren. Alle gelovigen uit welke kerk of kring ook beschouw ik als mijn broeders of zusters in de Heer Jezus Christus. Mijn kritiek geldt het kerksysteem waarbij men helaas van een organisme een organisatie heeft gemaakt. Ik denk dat vrijwel de meesten van hen absoluut niet beseffen dat ze door deel te nemen aan zo’n systeem, ongehoorzaam zijn aan Gods Woord. Ik beschuldig ze dan ook niet van rebellie of weerspannigheid. Maar voor wie deze zaken onderkent geldt het woord: ‘Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde’ (Jak.4: 17).
Hand in eigen boezem
Het is gemakkelijk kritiek te hebben op anderen. We moeten echter ook zo eerlijk willen zijn om de hand in eigen boezem te steken. Welnu, dan laat zich niet verhelen dat onder hen die willen samenkomen op de grondslag van de Schrift ook niet alles koek en ei is. Daar kan ook kritiek op geleverd worden. Dan niet zo zeer op het principe dat men huldigt, maar op de zwakheid waarmee dat principe in praktijk wordt gebracht. Meer zelfs, in bepaalde gevallen verloochent men in de praktijk wat men op papier belijdt. Men zegt’ samen te komen op de grondslag van de eenheid van het Lichaam van Christus’, maar men verloochent het in de praktijk door gelovigen van het avondmaal te weren, die soms een heiliger leven leiden dan men zelf doet. Dan is er geen sprake van zwakheid, maar van zonde. In feite is men dan net zo goed een systeem geworden, ook al ontkent men dat ten stelligste.
Het is dringend nodig dat we zowel onze praktijk als diverse van onze uitleggingen toetsen aan de Schrift. Moge de Heer ons daarbij helpen en onze ogen openen voor datgene wat die toets niet kan doorstaan. Laat Hij ons ook de kracht geven om dan werkelijk te handelen naar het inzicht dat Hij geeft.