Ga het na 4 – Afzondering het dilemma van de broederbeweging (1)

BEOOGD LEZERSPUBLIEK

De ‘Ga het na’-reeks is bedoeld voor gelovigen die in de christenheid bekend staan als ‘de broeders’. Ze willen die naam echter beslist niet als een soortnaam voeren, maar achten iedere gelovige hun broeder of zuster in de Here Jezus Christus. Als ‘groepering’ worden ze wel aangeduid als ‘vergadering van gelovigen’. Maar ook die naam willen ze niet gebruiken als een afscherming van andere gelovigen. Als ze samenkomen, willen ze dat doen als een ‘vergadering van gelovigen’; niets meer, niets minder.

In het persoonlijk geloofsleven is het zo, dat er altijd een zekere spanning heerst tussen principe en praktijk. We weten wat God van ons als christenen vraagt, maar het is niet zo, dat we in de praktijk daaraan voor honderd procent beantwoorden. Daarom hebben we altijd weer nodig door het Woord van God aangevuurd, vermaand en gecorrigeerd te worden.
Hetzelfde geldt voor iedere christelijke groepering, ook voor de hierboven aangeduide. Tussen de principes die men belijdt en de praktische beleving ervan heerst diezelfde spanning. Ook hier moet aangevuurd, vermaand en gecorrigeerd worden. Met het oog daarop zien in de ‘Ga het na’-reeks een aantal brochures het licht, die in eerste instantie bedoeld zijn als een toets voor het ‘eigen’ publiek, maar waarvan ook iedere belangstellende uiteraard kennis kan nemen.

De titel van deze reeks is gekozen als een opwekking om met deze brochurereeks te doen wat de Joden te Berea destijds deden met dat wat Paulus hen verkondigde. Ze namen dat niet voor zoete koek aan, maar onderzochten de Schriften om te zien‘ of deze dingen zo waren’ (Hand. 17:11).

WOORD VOORAF

In de ‘Ga het na’-reeks zijn verschenen:
deel 1 : ‘Met welke gelovigen vieren wij het avondmaal’;
deel 2 : ‘Erkenning van tucht in de Gemeente’;
deel 3 a: ‘Tot Hem uitgaan buiten de legerplaats’;
b: ‘Zich onttrekken aan ongerechtigheid’.
deel 4 : ‘Afzondering, het dilemma van de broederbeweging’.

Ondertussen is trouwens ‘Ga het na’- dl A verschenen, geschreven door J.G. Fijnvandraat en G.H. Kramer. In de genummerde brochures wordt stelling genomen tegen afwijkingen naar rechts die in de loop der tijden in ‘de broederbeweging’ zijn ingeslopen. In het deel A nemen de auteurs stelling tegen wat zij beschouwen als een afwijking naar links. De titel luidt ‘ Zwijgen in de gemeenten’ en de schrijvers gaan in op het verschijnsel dat in enkele plaatsen in de samenkomsten ‘als gemeente’ aan zusters wordt toegestaan liederen op te geven en voor te gaan in gebed. Ze behandelen daarbij ook de vraag welke positie men met het oog op vergaderingen waar dit het geval is, kan of moet innemen.

Maar ter zake: in ‘Ga-het-na’-dl 4 wordt een onderwerp besproken, dat van verstrekkende betekenis is geweest, en nog is, voor de ontwikkeling van ’de broederbeweging’. Een ontwikkeling die helaas niet onverdeeld gunstig genoemd kan worden en dat is dan zacht uitgedrukt. Nu moeten we voorop stellen dat het begrip ‘afzondering’ een voluit bijbels begrip is. Daar is niets mis mee. Als bijbelse begrippen echter op een onbijbelse wijze worden uitgelegd en toegepast dan is er wel iets mis. Helaas is dat in het verleden gebeurd en het gebeurt nog steeds zoals brieven en geschriften van de laatste tijd laten zien.

We willen dat in dit geschrift nagaan en daarbij heb ik de gelegenheid de belofte in te lossen die staat op blz.15 van het eerste deeltje, namelijk dat ik een aantal teksten hoop te behandelen die met het praktisch beleven van gemeenschap te maken hebben.

Deze brochure is als volgt ingedeeld:

Inleiding
hoofdstuk 1 Het dilemma toegelicht
hoofdstuk 2 Afzondering ja…maar wanneer en hoe?
hoofdstuk 3 Teksten en argumenten onder de loep.

Dit Woord Vooraf wil ik besluiten met enkele opmerkingen en waarschuwingen.

  • Zoals het er nu voorstaat, zal dit het laatste deeltje zijn dat in de genummerde ‘’Ga het na’-serie verschijnt. De bedoeling van deze serie is beslist niet totaal nieuwe beginselen in te voeren, maar (a) terug te keren tot dat wat de ‘broeders’ in het begin samenbond, (b)later te berde gebrachte uitleggingen te toetsen en (c) verstarde tradities te doorbreken.
  • Als een trein via een wissel op een ander spoor is gebracht dan kun je hem niet met een haakse bocht op het oude spoor terug brengen. Dat geldt ook voor ‘de trein van de broederbeweging’. Helaas is daar niet altijd aan gedacht en heeft men niet steeds het nodige geduld en de vereiste wijsheid opgebracht om correcties aan te brengen of tradities te doorbreken. Dit heeft verwarring gegeven.
  • Helaas heeft men soms te weinig oog gehad voor de eigen inbreng wat de koers in het verleden aangaat en heeft men de goede dingen die er toen toch ook waren uit het oog verloren. Soms is ook lachwekkende kritiek op het verleden geuit. Zo iets stoot alleen maar af.
  • Anderzijds zijn er broeders (geweest) die de hakken in het zand zetten en van geen enkele verandering willen weten. Door elkaar zitten van broeders en zusters is taboe, zingen van nieuwe, meer eigentijdse liederen eveneens. Het verloop van de diensten is daar vaak ‘voorspelbaar’, enz. Het gevolg is dat diverse , vooral jonge gelovigen, weggaan en hun heil ergens anders gaan zoeken.
  • Daartegenover staat dat in sommige vergaderingen bepaalde broeders (vaak jongeren) op korte termijn veranderingen willen ‘doordrukken’ waardoor meer behoudende broeders en zusters er weggaan.
  • Gelukkig zijn er ook vergaderingen waar er een goed contact is tussen ‘oud’ en ‘ jong’ en waar in gezamelijk overleg en binnen het raamwerk van de Schrift veranderingen worden aangebracht om het geheel te dienen.
  • Tenslotte zullen we allen moeten bedenken dat geen enkele uiterlijke verandering in de dienst de werkelijke oplossing voor een bloeiend gemeenteleven is. Daartoe is namelijk nodig dat ons hart uitgaat naar de Heer, dat we vervuld zijn van zijn liefde en daardoor van de liefde tot elkaar !!

INLEIDING

Afzondering absoluut vereist

De titel van deze brochure zou de indruk kunnen wekken, dat je over afzondering eigenlijk maar niet moet praten want dan krijg je enkel problemen. Dat is dan wel een verkeerde indruk. In de Schrift legt God namelijk sterk de nadruk op het begrip levensheiliging en daarmee is afzondering onlosmakelijk verbonden. Voor alle duidelijkheid: alle gelovigen zijn ‘heiligen’, ze zijn geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen’ (1Ko1:2).

Wij, die door onze zonden totaal van God gescheiden waren, zijn uit deze wereld getrokken en aan het hart van God gebracht en die geheiligde positie nemen we eens voor altijd in! Onvoorstelbaar, maar waar! Dat geldt onze positie voor God. Maar wat ons praktisch leven betreft, zijn we ‘geen automaten’ van heiligheid.We hoeven niet te zondigen, maar we kunnen het nog wel (zie 1Jh2:1,2). Als we zondigen wordt de praktische gemeenschap met de Vader verstoord. Gelukkig echter is er herstel, is er vergeving als we onze zonden oprecht belijden (1Jh1:9). Gods Woord roept ons op het kwaad te schuwen en als we er toch in gevallen zijn, er mee te kappen. We kennen allemaal de tekst wel: ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’ (1Pt1:16 ). Dat heilig-zijn slaat niet op onze positie, maar op onze levenspraktijk. Iemand heeft het eens kernachtig zo geformuleerd: ‘Wees, wat je bent’.

De genade van God onderwijst ons dat we ‘met verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig zouden leven in de tegenwoordige eeuw’ (Tt2:12). In 2Ko7:1 worden we opgeroepen om ‘onszelf te reinigen van alle bevlekking van het vlees en van de geest, en de heiligheid te volbrengen in de vrees van God’. Hieraan zouden nog heel wat uitspraken toe te voegen zijn.

Heiliging en afzondering horen bij elkaar. Heiliging betekent ‘apart stellen’, een bijzondere plaats geven. Het is een heel positief begrip. De voorwerpen van de tabernakel werden apart gesteld voor de dienst van God. Uiteraard werden ze daardoor afgezonderd van andere vaten die niet voor de tempeldienst gebruikt werden. Bij heiliging moeten we denken aan een richting naar God toe. Bij afzondering moeten we ook wel denken aan afzondering ‘tot’, maar onlosmakelijk is daarmee verbonden: afzondering ‘van’. Maar dat aspect is het gevolg van het afzonderen ‘tot’. Denk hierbij aan de bekende uitspraak van Hb13:13. Vaak wordt die tekst slechts gedeeltelijk geciteerd als een oproep om uit de legerplaats te gaan, maar er staat: ‘Laten wij daarom tot Hem uitgaan, buiten de legerplaats’ .

In onze tijd mogen we wel extra nadruk leggen op levensheiliging want de immoraliteit neemt hand over hand toe en dat niet alleen in de wereld, maar ook in de christenheid. Over samenwonen wordt niet moeilijk meer gedaan. Vrije seks is ‘in’. Schunnige voorstellingen op de TV en porno op internet dringen ook de huiskamer binnen bij christelijke gezinnen. Fraude is niet zo erg als je maar zorgt dat je niet gepakt wordt. Drugs moet je tenminste een keer geprobeerd hebben. Occulte spelletjes zijn interessant. Daar komt nog de valse leer bij, die eerst binnensloop, maar nu met handgeklap ontvangen wordt. Het belang van levensheiliging en afzondering kunnen we dan ook niet hoog genoeg aanslaan.

Met het begrip ‘afzondering’ is dus niets mis. Het is een echt bijbels begrip. De vraag is echter of wij er wel bijbels mee omgaan en er in het verleden bijbels mee omgegaan zijn. Om dat laatste na te gaan verdiepen we ons in de geschiedenis van de ‘broederbeweging’. In deel 1 van deze reeks is op blz.30 daar heel summier iets over gezegd, maar we zullen er dieper op moeten ingaan. Helaas is de geschiedenis van de broeders niet zo erg verheffend. Maar het is heilzaam om er ons mee bezig te houden, al moeten we dan door ‘een zure appel’ heen bijten.

Hoofdstuk 1 HET DILEMMA TOEGELICHT

Deze brochure gaat niet over een enkel individueel geval van afzondering, maar over afzondering in de broederbeweging . Iedere keer kwamen de broeders en zusters voor een keus te staan en niet altijd deed men de goede keuze. Afzondering werd een netelige kwestie, een dilemma.

Van het verleden geldt dat het de sleutel is voor het heden. In het licht van het verleden kun je het heden beter begrijpen. Het omgekeerde geldt echter ook. Als je ziet hoe zaken zich nu ontwikkelen, krijg je vaak meer begrip voor het verleden. Wat we vandaag de dag onder ons zien gebeuren, heeft zich in het verleden ettelijke keren voorgedaan: aanvechtbare schriftuitleg; onjuiste kritiek; terechte kritiek maar niet met wijsheid gebracht; starheid die van geen enkele verandering wil weten; groeiend wantrouwen; botsing van karakters; voorbarig handelen; onterechte scheuringen. Wat de broederbeweging betreft geldt, net als van andere zaken, het woord van Prediker ‘er is niets nieuws onder de zon’ (Pr.1:9).

Een stukje geschiedenis

De ‘broederbeweging’ is ontstaan in het begin van de vorige eeuw. Het begon ermee dat enkele gelovigen op zondag samenkwamen om met elkaar het avondmaal te vieren. Ze deden dat op een tijd dat ze daarnaast naar de kerk of kring konden gaan, waar ze anders ook heengingen. Langzaamaan kregen de diensten een meer vast karakter en maakten de deelnemers zich los van de diverse kerken en groepen waartoe ze behoorden. In het begin werden de diensten naar een tevoren opgesteld schema gehouden, later liet men dat over aan de vrije werking van Gods Geest. De ‘broeders’ wilden eenvoudig vergaderen naar de normen van de Schrift en hun inzicht daarin werd steeds helderder.

Zoals ik elders gesteld heb, liggen die normen niet zo zeer verankerd in een paar voorschriften die we hier en daar in het Nieuwe Testament vinden als wel in de beelden die God gebruikt om aan te geven wat het wezen van de Gemeente is. Dat zijn in het bijzonder de beelden van ‘het Lichaam van Christus’ en van ‘het Huis van God’. Ik herhaal nog even wat daarvan de kenmerken zijn:

Wat het lichaam aangaat:

– de leiding van het lichaam berust bij het Hoofd;
– het lichaam bestaat uit vele leden, die elk hun eigen functie hebben en de daarvoor benodigde
bekwaamheden bezitten. Deze gaven moeten de leden vrij kunnen uitoefenen onder de leiding van de heilige Geest;
– het lichaam vormt een eenheid, ook is er slechts één lichaam (zie: Rm.12:1-8; 1Ko.10:17; 12 en 14; Ef.2:16; 4:7-16; Kol.2:18,19; 3:15).
Bij de voorstelling van het huis horen o.a. deze kenmerken:
– algemeen priesterschap. Geen onderscheid dus tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’;
– orde en tucht in verband met de heiligheid van God (zie Ef.2:19-22; 1Tm.3:14-16; 1Pt.2:4-9, vgl. Ps.93:5).

Daaraan zou ik hier willen toevoegen dat het beeld van het ‘huisgezin van God’ zoals dat in de eerste brief van Johannes naar voren komt een zeker zo belangrijk kenmerk beschrijft en wel dat van de onderlinge liefde die er onder de kinderen Gods behoort te heersen. Liefde naar God toe en naar elkaar. We hebben niet alleen uiterlijk te voldoen aan een aantal regels, maar ook de drijfveer om aan die regels te voldoen en de geest waarin we eraan voldoen is van het uiterste belang, anders vervallen we in een koud, orthodox ‘broederdom’.

Aan deze kenmerken wenste men te voldoen, ook al stonden ze niet iedereen en niet alle in gelijke mate aan de deelnemers van de samenkomsten voor ogen.

De eerste scheuring

De ‘beweging’ breidde zich snel uit en bleef niet beperkt tot Engeland en Ierland maar sloeg over naar het continent, naar Amerika, naar het Midden-Oosten en zelfs naar het Verre Oosten. In Engeland ontstond in Plymouth een snelgroeiende vergadering en naar die plaats werden de broeders ook wel aangeduid als ‘Plymouth-brethern’. Helaas deed zich daar binnen 20 jaar de eerste scheuring voor.

Velen ‘onder ons’ denken dat de eerste scheuring plaatsvond in 1848 vanwege de dwaalleer van B.W. Newton die een voorganger in Plymouth was en vanwege de houding die de vergadering in Bristol in verband met deze kwestie innam.

Dat is echter een misvatting. De eerste scheuring vond plaats in het jaar 1845. Na een afwezigheid van ruim vijf jaar waarin hij werkzaam was in Zwitserland en Frankrijk kwam br. J.N. Darby in 1844 terug in Engeland en vestigde zich in 1845 in Plymouth.Er waren daar ontwikkelingen die Darby zorgen baarden. Toen hij op 26 oktober 1845 zich afzonderde van de vergadering te Plymouth verklaarde hij dat naar zijn oordeel de gelovigen daar de oude grondslag van vergaderen verlaten hadden. Anderen stelden dat Darby in de tijd van zijn afwezigheid een ontwikkeling in denken doorgemaakt had, waardoor hij de zaken in Plymouth anders bekeek dan vroeger. Darby ontkende dat.

Nu is het een feit dat de zorgen van Darby wel enige grond vonden in wat er gebeurde: de oudsten, vooral Newton, bepaalden vrij sterk het verloop van de diensten, ‘eenvoudige’ broeders durfden zich haast niet te uiten. Naar de mening van Darby waren clericale elementen binnengeslopen en daar keerde hij zich tegen. Hierbij moeten twee dingen bedacht worden en wel ten eerste dat Darby vóór zijn vertrek naar het continent Newton op het hart gedrukt had de zaken in Plymouth goed in het oog te houden. Ten tweede dat als iemand een tijd weggeweest is, hij niet bepaalde zaken een, twee, drie kan veranderen. Het is dan ook de vraag of Darby met genoeg tact en geduld gehandeld heeft. Later heeft hij gezegd, dat hij de vergadering verliet om dezelfde reden als waarom hij de Engelse staatskerk verlaten had.

Van de schriftelijke dienst van Darby heb ik veel geleerd en ik moet erkennen dat ik wat Schriftkennis en toewijding aan de Heer betreft niet in zijn schoenen kan staan , maar dat betekent niet dat ik Darby’s handelwijze in alles goedkeur. Naar mijn overtuiging klopt deze vergelijking met de situatie in de Engelse staatskerk niet. In de latere ontwikkeling van de vergadering in Plymouth zie je ook niet dat ze tot een clericaal systeem verworden is. De beslissing van Darby om weg te gaan, kan ik niet anders beschouwen dan als een individualistische daad waarover hij veel te weinig contact met andere leidende broeders heeft gehad. Een daad die op zijn minst voorbarig was.

Hij zette daardoor de plaatselijke broeders en zusters voor een dilemma, maar ook de broeders en zusters in andere plaatsen, die voor het probleem gesteld werden welke vergadering in Plymouth ze moesten erkennen. Voor hen was het absoluut onduidelijk dat Plymouth zo ontaard zou zijn dat men de banden met die vergadering zou moeten verbreken, afgezien nog van de vraag hoe men over het verbreken van banden met een vergadering dacht. Toen Darby tegenover Robert Chapman van Barnstaple, een zeer pastorale broeder, zijn handelwijze verdedigde met de opmerking dat hij drie maanden gewacht had, moet deze gezegd hebben: ‘Je had drie jaar moeten wachten’.

Er zijn er die de stap van Darby rechtvaardigen met het oog op wat er later in Plymouth aan het licht kwam, maar zo’n redenering gaat niet op. Zijn stap behoort gerechtvaardigd te worden door de situatie zoals die in 1845 was en dat werd ze niet.

De dwaalleer van Newton

In de zomer van 1847 kwam in Plymouth een zaak aan het licht die inderdaad ernstig kwaad betrof. In verband met een uitleg van Psalm 66 verviel de eerder genoemde B.W. Newton tot een dwaalleer. Hij leerde dat de Heer Jezus onder Adam als hoofd van de mensheid stond en daarom als mens (hoewel persoonlijk vrij van iedere zonde, zelfs de allergeringste) de vloek van de schuld van Adam moest meedragen en dat Hij door het houden van de wet zich van die vloek bevrijden moest. De conclusies die uit deze leer getrokken kunnen worden, zijn o.a. dat de Heer Jezus Christus dan zelf een verlosser nodig gehad zou hebben om Hem van de schuld te bevrijden.

De kern van de fout van Newton is dat hij uitgaande van een Oudtestamentisch gedeelte, met verstandelijke redeneringen kwam tot een leerstelling die nergens steun vindt in het Nieuwe Testament, integendeel.

Helaas echter heeft men deze fout in latere tijden weer gemaakt. Een ’gesloten’ broeder als C.E. Stuart ging er in 1885 de mist mee in en was mede oorzaak van een scheuring. Ook in onze tijd en in ons midden trapt men nog steeds in de ‘voetangel’ dat men uitgaande van Oudtestamentische gegevens leerstellingen gaat opstellen of handelingen gaat voorschrijven met betrekking tot de Gemeente die geen steun vinden in het Nieuwe Testament.
Zoals gezegd hield de leer van Newton ernstige consequenties in. J.N. Darby heeft daar zeer terecht uitvoerig op gewezen. De vraag is echter of Newton deze consequenties zelf ook trok. Het valt te betwijfelen of dat wel voldoende is nagegaan. Ook hier kunnen we een parallel trekken met onze tijd. Uit geschriften en toespraken van broeders in Nederland trekt men soms ten onrechte consequenties en legt die de leraars in de mond.

Op 26 november 1847 beleed Newton dat hij gedwaald had en trok hij zijn leer terug. Deze belijdenis werd door br. Darby niet als voldoende beschouwd. Er is erg veel te doen geweest over de wezenlijke inhoud van Newtons belijdenis. De een verdedigde Newton, de ander trok zijn belijdenis in twijfel. Al het geschrijf voerde niet tot een oplossing, maar bevorderde slechts de verdeeldheid. De breuk was er en bleef er. Nadat Newton naar Londen was verhuisd, verklaarden de leidende broeders in Plymouth dat zij van hun kant de dwaling van Newton betreurden, en als zonde beleden dat ze daartegen niet waren opgetreden. In het begin werd ook deze belijdenis niet als voldoende aanvaard. Het wederzijds vertrouwen was te zeer geschaad.

De Bethesda-kwestie

Wat had nu de vergadering in Bristol die in de Bethesda-hal vergaderde en waar George Müller en Craik een paar leidende broeders waren, met deze zaak in Plymouth te maken? De broeders en zusters aldaar raakten er bij betrokken omdat in april 1848 een zekere kapitein Woodfall en zijn broer in Bristol kwamen wonen en daar vroegen om aan de broodbreking te mogen deelnemen. Broeders te Bristol die het standpunt van Darby deelden, maakten daartegen bezwaar omdat de beide broers met Plymouth in verbinding stonden. Over wat er toen gebeurde lopen de meningen radikaal uiteen, maar het werd wel de aanleiding tot een breuk tussen wat we ‘open’ en ‘gesloten’ broeders noemen. De dieperliggende oorzaak moet waarschijnlijk gezocht worden in de verschillen van opvatting die al eerder aan het licht waren gekomen. De belichting van de ’open’ broeders is als volgt:

Kapitein Woodfall was de laatste jaren niet in Engeland geweest en wist van de dwaalleer van Newton niets. Er was dus tegen zijn toelating geen bezwaar. Müller liet de broer van kapitein Woodfall ‘testen’ door drie broeders die het standpunt van Darby innamen. Toen deze drie broeders vaststelden dat deze broer van kapitein Woodfalle volledig vrij was van de verkeerde leer, werd ook hij tot het avondmaal toegelaten .
Van gesloten zijde wordt echter gezegd, dat Bristol vrienden van Newton en aanhangers van zijn leer zonder enig onderzoek ontving. Er kwam nog iets bij.

Een broeder Alexander in Bristol had aan de leidende broeders gevraagd om de leer van Newton namens de gemeente te onderzoeken en openlijk te veroordelen. Helaas heeft men aan dat verzoek (op dat moment) geen gehoor gegeven. Enerzijds was dat begrijpelijk: men wilde de kwestie van de leer van Newton buiten de deur van de vergadering in Bristol houden. Anderzijds was het echter kortzichtig en laks . Kortzichtig, want de zaak was al te veel bekend; laks omdat de kwestie ernstig genoeg was. De leiders zelf hadden zich in ieder geval een oordeel over de leer van Newton moeten vormen. In een brief van 29 juni 1848, de zogenoemde brief van tien, heeft men de reden voor de weigering voor een dergelijk onderzoek aangegeven. Daarin werd o.a. gesteld dat men uit een vergadering waar verkeerde leer was, geen gelovigen zou ontvangen tenzij ze deze leer veroordeelden. Met die laatste opstelling was Darby het oneens. Hij achtte zulke gelovigen verontreinigd door hun verbinding met een dergelijke vergadering.

Naast de historische kwestie of de gebroeders Woodfall werkelijk vrij waren van de leer van Newton is deze leerstellige zaak tot op heden het punt van scheiding tussen ‘open’ en ‘gesloten’ broeders. Daar moeten echter wel een paar opmerkingen bij. Ten eerste dat de brief van tien alleen bedoeld was voor de plaatselijke vergadering te Bristol om daar rust te krijgen. Zonder medeweten van de leiders is dit schrijven door anderen verbreid. Deze brief mag dus niet beschouwd worden als een soort Magna Carta (grondwet) die voor alle toenmalige vergaderingen bedoeld was en die door allen als zodanig werd beschouwd. Ten tweede is op 9 februari 1894 door een veertiental leidende broeders in Engeland een verklaring van hun standpunt gegeven waarin deze clausule niet is opgenomen.

Er staat in dat men alle gelovigen wil aannemen ‘die niet openbaarlijk door het Woord Gods worden uitgesloten wegens boze leringen of onzedelijke wandel’ en dat ‘geen onderlinge gemeenschap mag worden geoefend met vergaderingen waar de valse leer der ‘vernietiging’ of andere fundamentele dwalingen worden toegelaten.’ Met deze verklaring hebben op 17 december 1906 een elftal broeders uit Bristol namens de vergadering aldaar hun instemming betuigd. Hoe men staat tegenover gelovigen die uit een ’besmette’ vergadering komen maar de valse leer verwerpen, blijkt uit deze verklaring niet uitdrukkelijk, of het moet begrepen zijn in het geen gemeenschap oefenen met een besmette vergadering. In ieder geval wordt niet vermeld dat men zonder meer zulke gelovigen zal ontvangen .

Voor Darby was de brief van tien dus niet voldoende. Hij erkende wel dat Müller en Craik persoonlijk vrij waren van de dwalingen van Newton, maar het was niet voldoende dat die leringen in Bristol niet verkondigd werden. Hij wilde dat ze onderzocht, bestreden en door de hele gemeente te Bristol veroordeeld werden. Als men dat niet deed was men moreel verbonden met het boze en gezamenlijk daarvoor verantwoordelijk.

Tenslotte ging men er in Bristol toch toe over de leer te onderzoeken en die te veroordelen. Men wees ook ieder af die deze leer mondeling of schriftelijk zou verbreiden. Daarmee zou de kwestie afgelopen zijn, maar een dieperliggende oorzaak hield de hereniging tegen. Dat was namelijk het reeds genoemde en nog te behandelen verschil in ‘gemeentevisie’. Namelijk of er een corporatieve verantwoordelijke ‘Vergadering’ op aarde bestaat. Dat wil zeggen of iedere vergadering en elke gelovige in de vergadering als onderdeel van het geheel verantwoordelijk is voor alles wat er in andere vergaderingen gebeurt.

Darby en Müller als personen

Iedereen is het erover eens dat Darby en Müller Godsmannen waren van uitzonderlijk formaat. Ook is duidelijk dat het twee sterke karakters waren. Zowel Darby als Müller waren heilig overtuigd van hun eigen gelijk. Bij Darby was dat zo sterk dat hij ieder die het in dezen niet met hem eens was als een medewerker van het kwaad beschouwde. Dat dacht hij niet alleen, maar dat zei en schreef hij ook. Hij had niet alleen een vaardige pen (met weliswaar een moeilijke stijl), maar ook een scherpe.

Dat blijkt niet alleen uit zijn beoordeling van de dwaalleer van Newton, maar ook uit zijn beoordeling van de leiders in Bristol. Hij beschuldigde ze namelijk van ‘onverschilligheid ten aanzien van Jezus Christus’. Nu mag je over de houding van Müller en Craik denken wat je wilt, maar ze beschuldigen van onverschilligheid ten opzicht van Jezus Christus is volkomen onterecht. Deze mannen hadden de Heer lief en wijdden hun leven aan zijn zaak, meer dan menig ander!

Men moet Darby kennen om te weten dat hij met dit soort kwalificaties niet de personen op het oog had. Dat geldt ook voor zijn beoordeling van Newton. Kenmerkend is het verslag van Dr. Robert Cameron van New York in het tijdschrift ‘Perilous Times’ van April 1917. Het luidt als volgt:

Veertig jaar geleden, aan mijn eigen tafel in New York City sprak de heer Darby over de heer Newton als ‘beste broeder Newton’. Ik drukte mijn grote verbazing uit over deze beminnelijke benaming betreffende iemand die hij vrijuit genoemd had ‘die gevaarlijke man’; ‘de aartsvijand’, ‘de vreselijke lasteraar’ en andere scherpe bewoordingen. Direct antwoordde Darby : De heer Newton is de meest godvruchtige man die ik ken’. Ik zei toen: ‘ Maar waarvoor dan al die moeilijkheden en veroordelingen, als Newton zo’n godvruchtige man was?’ Hij antwoordde prompt: ‘Maar de heer Newton heeft lasterlijke dingen geleerd over de persoon van onze gezegende Heer en daar moest mee gehandeld worden’ .
Darby vergat in zulke gevallen dat er in de Schrift staat, dat we zelfs tegenstanders met zachtmoedigheid terecht moeten wijzen. Door zijn manier van optreden vervreemdde hij veel van zijn vroegere medestanders van zich. Zelfs kwam hij in botsing met een van zijn beste, jongere vrienden, te weten William Kelly.

Toen mijn schoonvader, br H. Wilts, eens in Engeland was, liet een zuster hem de briefwisseling lezen die deze twee Godsmannen met elkaar gevoerd hadden over de zaak die scheiding tussen hen maakte en ze vroeg hem wat ze met die correspondentie aan moest. Nadat br. Wilts de brieven had gelezen, zei hij op zijn karakteristieke wijze: ‘Er is een goede plaats voor: de kachel’. De brieven zijn echter niet vernietigd, maar bevinden zich in een archief in Nederland. Aan de ene kant is het jammer dat zulke correspondentie is bewaard, aan de andere kant heeft dat toch zijn nut. We lopen namelijk het gevaar dat we niet slechts onze voorgangers in ere houden, waartoe de Schrift ons oproept, maar dat we ze gaan ‘vereren’ en ze als feilloos gaan beschouwen. Dat laatste niet alleen op leerstellig gebied, maar ook wat betreft hun zicht op praktische zaken. Helaas gebeurt dat laatste wel en aanvaardt men alleen het verslag zoals dat van ‘gesloten’ zijde van de gebeurtenissen rond 1848 wordt gegeven, maar dan is een genuanceerd oordeel over wat er heeft plaatsgevonden, onmogelijk.

Zoals gezegd waren Darby en Müller allebei heilig overtuigd van hun eigen gelijk en ze hadden zich zo in deze kwestie ‘vastgebeten’ dat ze geen kans meer zagen een mogelijke brug te bouwen om uit de impasse te komen waarin ze geraakt waren. Een overleg om hun beide standpunten met elkaar te vergelijken en te zien of er praktisch geen overeenstemming voor een gezamenlijke weg te vinden was, zat er niet meer in. In het conflict speelden hun karakters mee een rol. Het was net (vergeef me het voorbeeld) als met twee honden die zich vastgebeten hebben in een lap en die niet meer los kunnen laten. In dit geval waren dat een beetje profaan gezegd een Ierse terrier en een Pruisische tekkel. Hoe anders zou de geschiedenis van de broederbeweging (misschien ?) gelopen zijn als deze twee mannen elkaar hadden kunnen vinden.

In de vergaderingskeuken gekeken

Men zou mij kunnen verwijten dat ik me op een voetstuk plaats door een dergelijke schildering van Darby en Müller te geven. Dat is beslist mijn bedoeling niet, maar het is nu ruim vijftig jaar geleden dat ik ’in praktische gemeenschap’ met de ‘gesloten’ broeders kwam. Door allerlei omstandigheden heb ik – om zo te zeggen- in de vergaderingskeuken gekeken. Ik heb daar goede dingen gezien, maar ook bedroevende. Bedroevend waren de twisten, de onverdraagzame houdingen, het openlijke wantrouwen in elkaar. Dit alles heeft ertoe geleid dat ik de twisten in het verleden zeer genuanceerd ben gaan bekijken en niet blind kan zijn voor de fouten ‘in het eigen gesloten kamp’ en voor het feit dat bij ruzies de karakters een grote rol spelen.

Waarom kan ik niet bij u broodbreken…?

Maar terug naar de breuk tussen de gesloten en de open broeders. Hoe radikaal die breuk vanaf de kant van de ’gesloten’ broeders, was en is, blijkt heel duidelijk uit een Duitse brochure getiteld ‘Abgesondert oder offen’ . Ter informatie wordt daarin vooraf het volgende geschreven:

Een gewaardeerde broeder uit de kring van de zogenaamde ‘open broeders’, die de Heer gedurende vele jaren met grote toewijding en opofferingsgezindheid op een verafgelegen zendingsgebied in het evangelie dient, wendde zich enige jaren geleden tot de schrijver met het schriftelijke verzoek hem toch nog eens nader uit te leggen waarom hem niet toegestaan wordt bij een zich voordoende gelegenheid met de op de bodem van afzondering van de religieuze systemen zich vergaderende gelovigen, het brood te breken. Het zo te doen is hij toch ook gewend met andere kinderen van God, afgezien van de verschillende meningen over bepaalde schriftplaatsen; want alle ware kinderen van God zijn toch leden van het lichaam van Christus.

De schrijver van de brochure, een zekere OM geeft deze broeder (laten we hem broeder OB noemen) uitvoerig antwoord in briefvorm waarbij hij OB aanschrijft als ‘Lieve broeder in Christus’. Hij begint dan te betuigen dat hij en allen die dezelfde Schriftuitleg hebben, allen die leven uit God hebben als leden van het lichaam van Christus erkennen en ze als hun broeders van harte liefhebben, ook ‘al kunnen ze hun kerkelijke weg niet met hen gaan ’ (cursivering JGF),want ze zijn door hetzelfde kostbare bloed van Christus verlost en voor God gekocht en door de Heilige Geest tot één lichaam gedoopt.

Dit begin klinkt goed en dat geldt ook van de geest waarin OM verder schrijft. Toch zit hier al een afglijder in. Dat betreft de door mij gecursiveerde uitspraak. Br. OB vroeg namelijk niet of OM de kerkelijke weg van OB wilde bewandelen, maar of hij bij gelegenheid met OM en de zijnen het brood kon breken. Voor OM blijken dat echter twee onafscheidelijke zaken te zijn. Er valt nog iets op te merken. De titel van de brochure suggereert dat zij die tot de ‘open’ kringen behoren dus niet afgezonderd zijn. Maar is OB niet afgezonderd van de wereld? Is hij ook niet afgezonderd van wat we ‘menselijke systemen’ noemen? Is OB niet afgezonderd van dwaalleraars en zedelijk bozen? De hele zaak is dat OM vindt dat OB niet ver genoeg gaat met zich af te zonderen.

De schrijver betuigt vervolgens dat hij ervan overtuigd is dat OB een heilige wandel leidt en dat hij persoonlijk vrij is van verkeerde leer.
Mij is in mijn jonge jaren altijd voorgehouden dat we moeten ontvangen wie de Heer Jezus zou ontvangen en dat we moeten afwijzen hen die Hij zou afwijzen. Bij het lezen van bovenstaand getuigenis over OB dringt zich bij mij onweerstaanbaar de vraag op of de Heer Jezus deze broeder zou afwijzen ?! Br OM is daar kennelijk van overtuigd. Dat blijkt uit het slot van zijn betoog. Br OB kan namelijk niet bij hem deelnemen aan het avondmaal…

Onze broeder vervolgt dan dat het gaat om de persoonlijke en korporatieve verantwoordelijkheid van de gelovige op zichzelf en van een gehele plaatselijke vergadering en dat heeft te maken met de door OB in zijn vraag aangeduide opvattingen van bepaalde Schriftuitspraken (zie hoofdstuk 3). Hij neemt vervolgens aan dat br OB wat zijn afkomst betreft tot de zogenaamde ‘open broeders’ behoort en gaat een uiteenzetting geven van de Bethesda-kwestie die tot de scheuring van open en gesloten broeders leidde. Vervolgens wijst hij op een ernstige fout die de zogenaamde ‘Freie Brüder’ in Duitsland gemaakt hebben. Deze hebben een leraar van de ‘alverzoening’, die bij de gesloten broeders was uitgesloten, opgenomen en hem zelfs een plaats gegeven in de redactie van hun maandblad. Hiervan valt natuurlijk geen goed woord te zeggen (uitspraak JGF). OM wijst ook op opvattingen van sommige open broeders over de Tafel van de Heer en over het Lichaam van Christus. Maar huldigt OB dan deze opvattingen en zo ja, maakt dat hem dan onrein??

Dit betoog van OM roept nog een aantal vragen op. Kan men bijvoorbeeld wel spreken van DE ‘open broeders’? De schrijver geeft zelf aan dat er wel onderscheid onder hen is. De vraag is dan ook of OB praktische gemeenschap uitoefent met vergaderingen die zich baseren op de brief van tien en die daarnaar handelen. De vraag is of hij kringen bezoekt waar dwaalleraars ontvangen worden, evenals zij die gemeenschap met de zonden van deze dwaalleraars hebben doordat ze geestelijke omgang met hen praktiseren. Die zaak komt echter niet boven water, wordt zelfs niet aan de orde gesteld!

Terecht wijst de schrijver erop dat het niet voldoende is dat iemand een lid is van het lichaam van Christus, zo iemand moet ook een reine wandel leiden. Evenmin mag zo iemand verbindingen onderhouden waardoor hij gemeenschap heeft met de zonden van anderen. Hij erkent dat wat het eerste betreft er niets tegen deelname van br. OB in te brengen is. De weigering is gegrond op het tweede punt. Het zijn de verbindingen die OB onderhoudt die hem ‘onrein’ maken.

Maar dan zal (zoals zoeven aangevoerd), wel aangetoond moeten worden dat br OB inderdaad verbindingen onderhoudt die hem ‘onrein’ maken. Daarnaast stelt OM met een beroep op Dn 9 dat alle open broeders (kennelijk dus ook br. OB) medeverantwoordelijk zijn voor wat er in Bethesda is gebeurd. Hij gaat daarbij voorbij aan de les van Ez18:14-18 en vers 20 en aan wat er later door Bristol is gedaan.

Kortom we missen in deze brochure een duidelijke verklaring dat OB actieve verbindingen heeft met bozen of met hen die met bozen christelijke omgang onderhouden. OM acht het kennelijk niet nodig dit aan ta tonen. Hij scheert de hele open-broeder-sector. over één kam en het feit dat OB tot de ‘open broeders’ behoort is voldoende reden hem van het avondmaal te weren. Hoe was het ook al weer….we moeten ontvangen wie de Heer ontvangt en weren wie Hij zou weren ??

De kwestie waar het eigenlijk om draait

Uit het voorgaande is al wel duidelijk dat alles draait om de kwestie van de verbinding met kwaad. Laat echter duidelijk zijn dat het niet gaat om de vraag of verbinding met kwaad verontreinigt. Over dat punt zijn open en gesloten broeders het vrijwel allemaal eens. Nee, het gaat om de vraag hoe of van welke aard, die verbindingen moeten zijn. We onderscheiden deze beide standpunten:

A

1) verbinding met kwaad verontreinigt in dezelfde zin zoals volgens het OT lichamelijk contact met iets onreins een Israëliet cultisch verontreinigde (contactverontreiniging te noemen);

2) of men zich van het kwaad bewust is of niet, of men het kwaad verafschuwt en zich er zelfs
tegen keert, maakt wat het onrein zijn betreft, geen verschil;

3) onder verbinding (contact) moet niet alleen verstaan worden persoonlijke verbinding (contact)
met zulke bozen of het verkeren in een plaatselijke geloofsgemeenschap waar zij aanwezig zijn, maar
ook het lid zijn van een landelijk kerk-of groepsverband waar zulke bozen getolereerd worden;

4) (volgens sommigen) wanneer gelovigen uit A met contactverontreiniging in B,C en D worden
ontvangen, worden deze kringen in Gods oog onrein en als gelovigen uit B, C of D in E,F
en G…mogen aanzitten, zijn deze vergaderingen op hun beurt ook verontreinigd. We
kunnen dit tweede, derde, en zoveelste graadsverontreiniging noemen. Dit is in het standpunt van diverse ‘gesloten’ broeders, gelukkig niet van alle.

B

1) verbinding met bozen verontreinigt wanneer men in zijn geest door het kwaad beïnvloed
wordt;

2) het steunen van zulke bozen, met hen omgaan alsof er niets aan de hand is (onverschilligheid
t.a.v. het kwaad) doet een persoon of een plaatselijke geloofsgemeenschap schuldig staan in
Gods oog;

3) als in een plaatselijke kring een boze wordt getolereerd, moeten we in die kring onderscheid
maken tussen (a) de boze, (b) hen die onverschillig staan tegenover het kwaad, (c) hen die zich tegen het kwaad keren en (d) onwetenden die niet door hebben wat er aan de hand is;

4) er moet een ‘actieve’ verbinding zijn die schuld met zich meebrengt. Dit is het standpunt van verschillende ‘open’ broeders, helaas niet van alle.

Als men het begrip ‘verbinding met kwaad verontreinigt’ gaat toepassen op ‘niet actieve’, ‘niet reële verbindingen’ dan gaat men veel verder dat de uitspraken van de Schrift die betrekking hebben op verontreiniging of afzondering. Trouwens dan zijn de gesloten broeders al jarenlang in verbinding met ‘kwaad’. Het is immers voor ingewijden geen geheim dat in Duits-Zwitserland vele broeders lid zijn (gebleven) van de Landeskirche. Ze zijn dat in verband met omstandigheden die ontstaan bij een begrafenis. Dat laatste mag zo zijn, maar ze zijn lid van een kerk waar diverse misstanden zijn en volgens standpunt A dus verontreinigd. Laten we toch alsjeblieft niet met twee maten gaan meten !!

Een repeterende breuk

De breuk van 1848 wordt natuurlijk door ‘gesloten’ broeders en ‘open’ broeders verschillend beoordeeld, maar één ding is zeker, dat ze voor beide ‘groepen’ een verlies betekende. De ‘open’ broeders verloren heel wat leraars en dat liet zich merken; de gesloten broeders verloren vele evangelisten en dat had ook zijn gevolgen. Onderling raakten ze steeds verder uit elkaar en vaak schilderden ze van elkaar een vijandbeeld. Gelukkig komt daar in Nederland een zekere verandering in en ontstaan er bepaalde contacten. Men komt op ‘speaking terms’ (‘er is gesprek mogelijk’) zoals Engelsen kenmerkend zeggen. Daarbij gaat het niet om een fusie van twee groepen, want juist dat groepsdenken kan de toets van de Schrift niet doorstaan.

We gaan nu verder met een stukje van de geschiedenis van de gesloten broeders. Zoals gezegd, hebben zich daar vele wereldwijde scheuringen voorgedaan . Het is verdrietig te moeten zeggen dat broeders die het vergaderen op de grondslag van de eenheid van het lichaam zo hoog in het vaandel hadden en hebben staan, een droevig beeld van verdeeldheid laten zien.

De scheuringen onder de gesloten broeders zijn te vergelijken met een repeterende breuk. Ik noem een paar hoofdscheuringen: Kelly 1881; Grant 1884; Stuart 1885; Raven 1890; Tunbridge Wells 1909. Al deze scheuringen in het gesloten kamp waren onderling bijna net zo radikaal als de scheuring van 1848 voor de gesloten broeders was.

Wat we kunnen leren van de Stuartscheuring

Het is niet mijn bedoeling de diverse scheuringen in de gesloten broederkring te bespreken. Ik maak alleen een uitzondering voor de Stuartscheuring omdat wat er toen gebeurde illustratief is voor wat er nu in ons midden plaatsvindt. Op grond van Lv16 beweerde Stuart dat de Here Jezus direct na zijn dood en vóór zijn opstanding en hemelvaart als ‘geest’ de hemel was ingegaan om zijn bloed in het heiligdom te brengen om daar verzoening te bewerken. Hier zien we een voorbeeld van de fout waar ik eerder op wees dat we nooit op grond van een oudtestamentisch gegeven een theorie mogen bouwen die niet ondersteund wordt door het Nieuwe Testament. De tegenstanders van Stuart maakten een andere fout. Ze trokken uit zijn leer de conclusie dat Stuart de leer van de verzoening ondermijnde, want bij zijn sterven op het kruis zei Christus immers: ‘het is volbracht’.

Ze beschuldigden hem van valse leer en ’rechtvaardigden’ daarmee een scheuring. De eerste fout wordt ook nu nog gemaakt. Dat geldt echter ook van de tweede, want men beschuldigt leraars van valse leer of ondermijning van bijbelse beginselen als ze een wat andere uitleg voorstaan dan waaraan men gewend is. Zo heeft men broeders die kritiek hadden op de term ‘onsterfelijke ziel’ ervan beschuldigd dat ze de leer van de zielsvernietiging zouden voorstaan, terwijl ze nadrukkelijk leren dat de mens na zijn dood voortbestaat.

Wat is ‘open’, wat is ‘gesloten’?

Sinds 1848 zijn dus de termen ‘open’ en gesloten’ in de broederbeweging in gebruik, maar wat verstaat men er eigenlijk onder? We moeten goed bedenken dat deze beide termen in de zin zoals we die na 1848 gebruiken, nergens in de Bijbel voorkomen. Een direct beroep op bepaalde Schriftplaatsen is dus onmogelijk, we moeten het doen met afleidingen en omschrijvingen en een duidelijke, bijbelse omschrijving missen we.

Iemand heeft eens gezegd: ‘we moeten open-zijn voor het goede en gesloten voor het kwade’. Een ander drukt het zo uit: ‘We moeten net zo open zijn als de Schrift aangeeft en net zo gesloten als de Schrift aanduidt’. De vraag is niet of we open of gesloten zijn, maar of we niet te open of niet te gesloten zijn.

Wanneer een vergadering op grond van een foutieve uitleg van 1Ko11:27-29 leert dat ieder voor zijn eigen verantwoordelijkheid aanzit en ze iedereen die zich aandient zonder enig gesprek toelaat, is dat m.i.een te open standpunt. Wanneer men later ontdekt dat de betrokkene niet deugt en men weert hem voortaan, dan laat men zien toch wel de ‘heiligheid van het huis’ te willen bewaren, maar deze zorg moet men vóór die tijd uitoefenen.
Wanneer anderzijds gelovigen aan iemand die met hen het avondmaal wil vieren bij voorbaat de eis stellen dat die persoon dat dan voortaan ook altijd moet doen, of wanneer men voorwaarden stelt die met ‘licht’(kennis) in plaats van met ‘leven’ te maken hebben, dan neemt men een te gesloten standpunt in.

Tussen deze twee toetsingscriteria zit nog een heel scala aan variaties. We zullen de plaatselijke vergaderingen vrij moeten laten in hun keuze. Er staat namelijk nergens in de bijbel een lijst met toelatingscriteria, evenmin schrijft de Schrift een bepaalde toelatingsprocedure voor.

Zoals gezegd, kun je niet spreken van DE ‘open’ broeders. Er zijn ‘open’ vergadering waar men iedereen toelaat die (om met Noel te spreken) een bijbel onder de arm draagt. Er zijn er echter ook die wel degelijk informeren of de bezoeker een gelovige is en of hij gezond is in het geloof. Andere ‘open’ vergaderingen handhaven plaatselijk zelfs een rigoureuze tucht en zijn ronduit sectarisch.

Evenmin kun je spreken van DE ‘gesloten’ broeders. Sommige gesloten vergaderingen hebben een ruim toelatingsbeleid en ontvangen gelovigen uit andere kringen net zoals dat ook na 1848 nog het geval was. Anderen hebben dit standpunt verlaten en zijn sectarisch geworden door alleen hen te ontvangen, die met hen ‘in praktische gemeenschap’ zijn ofwel die uit een vergadering komen die in ‘het adresboekje’ staat.

Wat is afhankelijk? Wat is onafhankelijk?

Na de scheuring van 1848 zijn niet alleen de begrippen ‘open’ en ‘gesloten’ ingevoerd, maar spreekt men ook over een ‘onafhankelijk’ en een ‘afhankelijk’ standpunt. Ook deze termen komen niet in de Schrift voor. Doordat men ze niet nauwkeurig heeft gedefinieerd, geven ze reden tot misverstand. Om duidelijk te zijn: alle ‘broeders’ zijn het erover eens dat we persoonlijk en gemeenschappelijk in alles afhankelijk zijn van God, van Christus als hoofd van het Lichaam en van de leiding van de Heilige Geest. De termen ‘afhankelijk’ of ‘onafhankelijk’ hebben met die relatie niet te maken. Ze slaan op de relatie die de vergaderingen onderling hebben.

In ‘Ga het na nr 2’ over ‘Erkenning van tucht in de gemeente’ heb ik uitvoerig over deze kwestie geschreven. Daarin heb ik in de eerste plaats gesteld dat de term afhankelijkheid op dit terrein misplaatst is, want dat zou inhouden dat de ene gemeente niet zonder de andere zou kunnen bestaan. Verder schreef ik:

‘Maar als nu elke plaatselijke gemeente onafhankelijk is van andere gemeenten om een besluit van uitsluiting te nemen, is het dan niet vreemd dat alle andere gemeenten volkomen afhankelijk zouden zijn wat het erkennen van het besluit betreft. Zijn ze wat dat betreft monddood en hebben ze slaafs te aanvaarden wat elders is beslist? Als een uitsluiting na onderzoek onterecht blijkt te zijn, moeten ze dan een onterecht ‘doodvonnis’ accepteren? Met dat vraagstuk gaan we ons nu bezighouden.

Zonder acht te slaan op de nuancerende woorden: ‘volkomen’, ‘monddood’ ; ‘slaafs’ en op de uitdrukking ‘na onderzoek’ en zonder in rekening te brengen wat ik verder geschreven heb over het erkennen van vergaderingsbesluiten, heeft men mij het etiket ‘onafhankelijk’ opgeplakt. Nu was mijn opvatting duidelijker geweest als ik in de slotzin geschreven had: moeten ze dan een onterecht ’doodvonnis’ tot in lengte van jaren blijven accepteren? Ik schreef dit met een tweetal onterechte uitsluitingen in Nederland en een geruchtmakende uitsluiting in Duitsland in mijn achterhoofd.

Het verschil in gemeentevisie

Bij de kwestie van ‘afhankelijkheid’ en ‘onafhankelijkheid’ speelt de ‘gemeentevisie een grote rol. In feite kan men ook hier niet over het gesloten standpunt spreken, want alle ‘gesloten’ broeders hebben niet precies dezelfde visie. In het algemeen huldigen ’gesloten’ vergaderingen het standpunt dat het lichaam van Christus niet alleen de eenheid voorstelt van de leden, d.w.z.van de gelovigen, maar ook een voorstelling geeft van de eenheid van de gemeenten (i.c. de vergaderingen). Ook het uitoefenen en erkennen van tucht brengt men in verband met de eenheid van het lichaam. Men kent aan de adreslijst van de vergaderingen niet slechts een praktische waarde toe, maar ook een principiële, d.w.z. alleen deze vergaderingen komen samen in de naam van de Heer, alleen bij hen is de Heer in het midden; alleen zij vergaderen rondom de Tafel van de Heer.
Men spreekt niet slechts over ‘een kring van gemeenschap’, maar over ‘een afgescheiden kring van gemeenschap’ (a separated circle of fellowship).

Hoe handhaaft men nu praktisch de eenheid? Niet door een bovenplaatselijk gezagsorgaan, zoals een synode of iets dergelijks, maar door aan elk vergaderingsbesluit een (haast) onomstreden gezag toe te kennen. Elk besluit van gelovigen die vergaderd zijn in de naam van de Heer, moet gezien worden als een besluit genomen in de naam van de Heer en is bekleed met zijn gezag. Volgens velen geldt dat ook van een onterecht besluit. Daarbij meent men dat de tekst ‘alles wat gij binden zult op aarde’ niet alleen betrekking heeft op personen of zaken in het midden van de plaatselijke vergadering, maar dat dit ook geldt voor besluiten van een ( liefst: meerdere ) van de vergaderingen ten opzichte van een andere vergadering. Men stelt dat een plaatselijke gemeente (vergadering) handelt namens de hele Gemeente want plaatselijk is zij ‘lichaam van Christus’.

Natuurlijk is men niet blind voor het feit dat een vergadering onterechte besluiten kan nemen, maar men maakt op juridische wijze onderscheid tussen onfeilbaarheid en gezag. Ouders zijn niet onfeilbaar maar ze hebben wel gezag. In principe kan een besluit dan ook alleen opgeheven worden door de vergadering die het besluit genomen heeft.
Mochten er toch grote bedenkingen tegen een besluit rijzen en wordt het na onderzoek door andere (liefst: naburige) vergaderingen onterecht verklaard, (wat zelden voorkomt) dan moet de betreffende vergadering het terugnemen. Doet ze dat niet (omdat ze daar nog niet aan toe is, of omdat ze niet overtuigd is van het onjuiste van het besluit) dan wordt zo’n vergadering als ‘buiten gemeenschap’ verklaard en wordt niemand uit deze vergadering elders toegelaten.

Eigenlijk laat men dus elke vergadering of groep vergaderingen als ‘synode’ optreden. Het gevolg van dit standpunt is dat als ergens ter wereld er een plaatselijke scheuring ontstaat (bedoeld is: om geen principiële redenen) dan moet bepaald worden welke groep juist staat. Dit kan leiden tot een wereldwijde scheuring. De gedachte dat de Heer wel eens ‘boven’ onze scheuringen en twisten kan staan, wordt als strijdig met de eenheid van het Lichaam van de hand gewezen.
In feite geeft men de eenheid van het Lichaam op ten koste van het idee van een eenheid van vergaderingen.

Het open standpunt

Van het open standpunt kan men evenmin spreken als van het gesloten standpunt. In doorsnee kan men echter het volgende opmerken: open broeders zien in het lichaam van Christus slechts een beeld van de eenheid van gelovigen, niet van vergaderingen. Zij kennen aan een adreslijst alleen praktische waarde toe. Men erkent een praktische band van gemeenschap met andere vergaderingen en erkent elkaars tucht als die op de Bijbel gegrond is. Helaas gaan niet alle ‘open’ vergaderingen zorgvuldig met deze erkenning om. Wereldwijde scheuringen komen slechts zelden voor doordat men plaatselijk strubbelingen of verdeeldheden op het conto van zwakheid en onvolkomenheid schrijf en er mee leeft.

Opmerking terzijde

Mijn broer en ik hebben in contact met kerkelijke gelovigen al in de vijftiger en zestiger jaren stelling genomen tegen de kerkelijke leer dat de tucht van ‘censuur’ (uitsluiting) betekent dat iemand afgesneden wordt van het lichaam van Christus. Dat zou immers een verminking van dat Lichaam betekenen. Ook te midden van de broeders hebben we naar voren gebracht dat tucht niet te maken heeft met het lichaam, maar met het huis. In later tijd hebben we ook stelling genomen tegen de gedachte dat de eenheid van het Lichaam te maken heeft met de eenheid van vergaderingen. Uit het eerder genoemde geschrift van OM maak ik op dat een bekende open broeder v.d. K. ditzelfde al veel eerder heeft opgemerkt. OM wijst als tegenargument op 1Ko9:27; 1Ko6:19-20; Jk3:2,:3. Deze teksten hebben echter niets te maken met het Lichaam van Christus, maar met dat wat de christen met zijn eigen lichaam moet doen.

Als ‘open’ en ‘gesloten’ broeders nu eens tot deze erkenning konden komen dat vergaderen op de grondslag van het ene Lichaam inhoudt dat we alle gelovigen als leden van dat Lichaam ontvangen aan het avondmaal, tenzij de heiligheid van het Huis van God vereist dat we ze weren omdat ze gemeenschap met kwaad hebben; en als we daarbij onder kwaad ook alleen daadwerkelijk kwaad verstaan zoals dat in de afzonderingsteksten is bedoeld; zouden we dan niet nader tot elkaar kunnen komen?

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies