Galaten 05:21 Afvallige – uitgesloten

Betreft: Gl 5: 21 (3)

Vraag:

Moet een gelovige die in hoererij leeft dan als een afvallige beschouwd worden? Kan hij dan toch verloren gaan terwijl hem altijd Jh 10: 28 is voorgehouden?
Moet iemand die uitgesloten is als een ongelovige gezien worden?

    Antwoord:

    Als iemand, die beleden heeft een gelovige te zijn in hoererij leeft en zich ondanks ernstig vermaan daarvan niet bekeert dan hebben we met twee dingen te maken:

    a. met de belijdenis met zijn mond in het verleden en
    b. met de belijdenis met zijn daden in het heden.

    De vraag is nu maar: welke van die twee is waar? God kent het hart, maar wij niet en wij hebben te maken met zijn laatste belijdenis. Hij is wat zijn wandel betreft afvallig van het geloof en verloochent door zijn daden het christelijk geloof dat hij eens beleden heeft. Als hij werkelijk een gelovige is zal God hem terug brengen, maar dat is Gods kant van de zaak en niet de onze. Wij hebben te maken met zijn levensopenbaring.

    Op grond van zijn belijdenis met de mond is hem in het verleden Jh 10: 28 voorgehouden; op grond van zijn belijdenis door zijn daden wordt hem nu in Gl 5: 21 voorgehouden dat hij zo het koninkrijk van God niet beërven kan . En dat juist om hem tot inkeer te brengen.
    Het is ermee als met een kind dat met zijn vader langs een singel loopt en die vraagt: ‘Wat gebeurt er als ik de singel in loop?’. Op die vraag geeft een verstandige vader niet ten antwoord: ‘Dan haal ik je eruit’, maar ‘dan verdrink je’. Wat de vader doet is zijn zaak, maar dat gaat hij het kind niet zeggen. Hij geeft het een waarschuwing en geen geruststelling.

    Als oprechte gelovigen bezorgd zijn over hun heil en ziende op zichzelf zich afvragen of ze wel ooit het heil zullen beërven, of ze het wel zullen volhouden, dan houden we hen de bemoedigende teksten uit Gods woord, die als bemoediging bedoeld zijn, voor. Als iemand die beleden heeft een christen te zijn zich verhardt en in de zonde voortleeft dan houden we hem de teksten voor die voor zijn situatie geschreven zijn en dat zijn geen teksten van: ‘Maak je maar geen zorgen je bent toch een gelovige en uiteindelijk komt het toch wel met je in orde’. Nee, dan zijn ernstige waarschuwingen op zijn plaats dat hij op een weg is die naar het verderf voert.

    Of iemand die uitgesloten is een gelovige is of niet, is de vraag niet. Dat is Gods zaak (zoals boven al gezegd). Ik beschouw hem als iemand die op weg is naar het verderf als hij niet tot inkeer komt. Daarbij er van uitgaande dat de tucht terecht is uitgeoefend. Ik kan daar soms twijfels over hebben en in mijn hart zal ik voor mezelf in dat geval niet aan zijn geloof en zijn behoud twijfelen, de tucht heb ik echter te erkennen en hem te behandelen zoals in 1 Ko 5 wordt aangegeven. Ik mag mijn beoordeling van de kwestie niet boven het oordeel van de vergadering stellen. Ik kan me namelijk vergissen. Daarom zeg ik dat in zo’n geval ik innerlijk niet overtuigd ben dat hij verloren gaat.

    Ik hoop dan dat het zo is dat hij toch wel een gelovige zal blijken te zijn, doordat hij tot inkeer komt. Als ik twijfel of de tucht terecht is dan moet ik dat aankaarten bij de leidinggevenden in de betreffende vergadering.

    Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies