Betreft: Gn. 14: 20/Hb 7: 4
Vraag:
Uit Gn. 14: 20 zou je net zo goed kunnen opmaken dat Melchizedek aan Abraham tienden gaf in plaats van andersom. Hoe zit dat?
Antwoord:
Natuurlijk is de uitleg van Hb. 7: 14 voor ons beslissend, maar we blijven dan toch met de vraag zitten of men dat zo begrepen heeft voordat de brief aan de Hebreeën geschreven werd en op grond waarvan men dat zo begreep.
-Welnu, er staat eerst dat Melchizedek Abraham brood en wijn bracht . Dat veronderstelt dat de ontmoeting buiten Jeruzalem plaatsvond. Om de tienden te geven zou Abraham daarna met de koning-priester naar Jeruzalem hebben moeten gaan een daarvan lezen we niets.
-Als Melchizedek de tienden had gegeven dan zou het heel vreemd zijn dat hij dan nog apart brood en wijn schenkt, die zaten dan toch ook in de tienden begrepen. Anders had er moeten staan, dat hij bovendien nog de tienden gaf.
-Verder komt het woordje ‘van alles’ niet tot zijn recht. Van welk ‘alles’ namelijk? Dan had er moeten staan ‘van alles wat hij bezat’. Zien we Abraham als de gever dan is het logisch dat ‘alles’ terugslaat op dat wat hij veroverd had op Kedar Laomer.
-Bovendien ligt hier een wederkerigheid voor de hand. Melchizedek gaf brood en wijn, Abraham beantwoordt dat met het geven van de tienden.
Deze argumenten zijn voldoende om de tekst op te vatten zoals in Hb.7: 14 wordt gedaan.