Betreft: Gn.6: 5, 6
Vraag:
Hoe kan God nu van iets berouw hebben, Hij is toch volmaakt?
Antwoord:
In 1 Sm.15 lezen we in vers 29 dat God de Onveranderlijke is, Die geen berouw kent, maar in vers 35 staat, dat God berouw had, dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld. Dit lijkt met elkaar in tegenspraak, maar het zou te gek zijn om te veronderstellen, dat de schrijver van het boek Samuël, zo vlak na elkaar nog wel, twee elkaar uitsluitende uitspraken zou opgetekend hebben. Voor hem, en dan moeten we bedenken dat de Schrift geïnspireerd is, bestond er helemaal geen tegenstrijdigheid. De zaak is eenvoudig deze:
a. dat God nooit berouw heeft van Zijn daden in de zin van: wat is dat anders uitgepakt dan Ik verondersteld heb, had Ik het nu maar niet gedaan. Gods raad staat vast en Zijn wegen zijn Hem van begin tot eind bekend.
b. dat als de mens niet naar God luistert en van Hem afwijkt, het God terdege aan het hart gaat. Hij is niet een koude, onaandoenlijke ‘God’, maar Een, Die bewogen is met het lot van de mens. Bovendien geeft Hij de mens verantwoordelijkheid met daarbij een stuk ‘speelruimte’. En als de mens die speelruimte misbruikt dan berouwt dat God, het doet Hem leed.
De term ‘het berouwde God’ ziet dus niet op spijt hebben van een daad, omdat die verkeerd uitpakt; maar geeft aan dat het God ter harte gaat als de mens verkeerd doet en zijn wegen verderft.