Betreft: Handoplegging
Vraag:
Waarom komt handoplegging ‘bij ons’ niet voor?
Antwoord:
In Israël legde een Israëliet zijn hand op de kop van het dier dat hij aan de Heer offerde (Lv 1: 4; 4: 4). Hij maakte zich als het ware één met het dier. Deze gedachte vinden we bij de handoplegging zoals die in het N.T. vermeld wordt eveneens. In Hd 13: 2 heeft de handoplegging deze betekenis. De broeders maken zich één met Paulus en Barnabas en verklaren door de oplegging van hun handen dat ze achter hen en hun werk staan. Ze erkennen daarmee de roeping die deze beide apostelen hebben.
In deze zin worden in verschillende groeperingen bij zendelingen en anderen die een belangrijke dienst gaan verrichten de handen opgelegd. Dat geschiedt ook wel in de groepering die de vraagsteller op het oog heeft.
Een verdergaande betekenis heeft handoplegging in Nm 27: 23 waar we lezen, dat Mozes aan Jozua de handen oplegt. In die handoplegging zit meer dan alleen eenmaking. Mozes erkent daarmee dat Jozua zijn opvolger zal zijn en laat dat ook duidelijk zien. Er is dus een overdracht van taak en gezag mee verbonden. In Dt 34: 9. wordt vermeld dat Jozua vol was van de geest van de wijsheid en als verklaring wordt er aan toegevoegd ‘want Mozes had zijn handen op hem gelegd’. Hoewel Mozes niet zelf die wijsheid aan Jozua gaf, de Heer deed dat, moeten we het toch zo zien dat de handoplegging van Mozes daarbij een rol speelde. Jozua moest door Mozes in funktie gesteld worden om de wijsheid van God te ontvangen.
In het N.T. lezen we in 1 Tm 4:14 dat Timotheüs een genadegave bezit en dat die hem is toegezegd door een profetie. Daarmee gepaard ging echter het opleggen van de handen van de gezamenlijke oudsten. Deze maken zich één met de toekomstige medewerker van Paulus en bekrachtigen zijn roeping. Dit is hetzelfde als wat we in Hd 13:2 lezen. Maar in 2 Tm 1: 6 schrijft Paulus dat de genadegave aan Timotheüs geschonken is ‘door de oplegging van mijn handen’. Hoewel ook hier God de gave meedeelt, geschiedt dat doordat Paulus Timotheüs de handen oplegt. Een handoplegging met een dergelijk effect zoals van Mozes bij Jozua en van Paulus bij Timotheüs, een handoplegging dus die meer is dan een gebaar van eenmaking zou nu alleen kunnen voorkomen als iemand een zelfde positie heeft als deze Godsmannen. En wie bezit die?
Men zou zich kunnen beroepen op 1 Tm 5: 22 waar Timotheüs op zijn beurt anderen de handen oplegt. Het kan zijn dat hier meer is bedoeld dan alleen eenmaking. Waarschijnlijk gaat het om het aanstellen van oudsten. Welnu, Timotheüs was daartoe door Paulus met gezag bekleed; hij kon optreden in zijn naam. Dergelijke afgezanten van een apostel zijn er echter nu niet meer.
Vervolgens vinden we handoplegging vermeld in gevallen van genezing van zieken (zie Mt 9:18; Mk 5: 23; 7:32; 8: 23,25; 16:18; Lk 13:13; Hd 9:17; 28: 8). Daarbij gaat het niet om genezing op gebed, zoals vaak gezegd wordt, maar om het uitoefenen van de gave van gezondmaking. Door handoplegging en een bevel wordt de zieke genezen. Om de handen te kunnen opleggen met ditzelfde genezende effect moet iemand de gave van gezondmaking bezitten.
Verder moeten we beseffen dat het om een gave gaat die een teken is bij de evangelieprediking. Men moet wel goed weten deze gave te bezitten wanneer men zieken de handen oplegt. Als men dat namelijk doet zonder dat er genezing volgt, dan is dat een aanfluiting voor de naam van Jezus Christus die erbij genoemd is.
Een derde voorbeeld van handoplegging waarbij iets bewerkt wordt, vinden we in Hd 8:17. Daar gaat het om het meedelen van de Heilige Geest. We moeten daarbij bedenken dat God niet de Heilige Geest gaf door Filippus die te Samaria het evangelie had verkondigd. Het was daartoe nodig dat de apostelen van Jeruzalem kwamen. Het betreft hier een bijzonder geval waarbij de eenheid tussen de gemeente te Samaria en die te Jeruzalem gehandhaafd wordt. Volgens Ef 1:13 is de normale gang van zaken, dat God de gelovige met de Heilige Geest verzegelt als deze tot geloof komt. Wanneer iemand in deze tijd beweert dat hij de Heilige Geest kan meedelen door handoplegging dan komt het erop neer dat hij voorgeeft met een dergelijke uitzonderlijk geval te doen te hebben en hij zich om zo te zeggen boven Filippus plaatst en zich gelijkstelt met de apostelen.
Handoplegging als symbool van éénmaking is dus een acceptabele zaak, handoplegging met een bepaald effect is iets anders en we kunnen ons in gemoede afvragen of dat nu nog wel voorkomt. In ieder geval kunnen we zeggen dat als het effect ontbreekt we met een poging tot ‘nadoen’ te maken hebben.