Betreft: Hebr. 10:22
Vraag:
(a) Hier staat dat ons hart door besprenging gereinigd is van het besef van kwaad. Maar we moeten toch juist besef van kwaad hebben om het uit ons leven weg te doen?
(b) Wat houdt het woord ‘besprenging’ in?
Antwoord:
(a) De Statenvertaling en de Telosuitgave van het N.T. hebben in plaats van de uitdrukking gereinigd van besef van kwaad staan: gereinigd van het kwaad geweten. Dat geeft de zin wat duidelijker weer. Bovendien moet dit vers gelezen worden in het licht van hoofdstuk 10:2. De Israëlieten moesten iedere keer als ze gezondigd hadden een offer brengen en elk jaar moest op de Grote Verzoendag voor het volk als geheel geofferd worden. Deze offers konden de zonden echter niet echt wegnemen. De Israëlieten hadden dan ook nooit het besef dat hun zaak met God eens voor altijd geregeld was. Ze hadden niet een vrij en rustig geweten.
De gelovige in deze tijd mag echter weten dat het offer van Christus door God is aangenomen en dat we voor eeuwig met God verzoend zijn (zie Hebr. 10:12, 14).
In die zin hebben we geen kwaad geweten meer of geen besef van kwaad. Met het oog op de eeuwigheid is alles met God in orde.
Als een gelovige echter zondigt, dan heeft hij wel degelijk besef van kwaad in deze zin, dat hij weet verkeerd te hebben gedaan. Wat de praktische verhouding tot God, de Vader, betreft is er een breuk. Pas als de gelovige zijn zonde beleden heeft wordt de band van praktische gemeenschap weer hersteld.
We moeten dus onderscheiden: het hebben van een gereinigd geweten wat de eeuwigheid betreft (principiële kant van de zaak) en het reinigen van besef van kwaad wat de (praktische) gemeenschap met de Vader aangaat.
(b) De besprenging ziet op de besprenging met bloed (zie vers 19, Hebr. 12:24 en 1 Petr. 1:2). Het gaat niet om een letterlijk sprenkelen van bloed op ons lichaam, maar om het feit dat God als het ware het bloed van Christus sprenkelt op ons hart en het reinigt. Het woord ‘sprenkelen’ is dus figuurlijk bedoeld.