Betreft: Jak. 2:14-17
Vraag:
Kan iemand werkelijk geloven en dat zonder werken? Kan zo iemand dan behouden worden?
Antwoord:
Uit deze verzen blijkt juist dat het een niet kan en het ander ook niet. De vraag van vers 14: ‘Kan dat geloof hem behouden’ is een retorische vraag, dat wil zeggen er wordt geen antwoord op verwacht. De vraag is niet serieus bedoeld om er een antwoord op te krijgen, want het antwoord zit al in de vraag opgesloten. Dat antwoord moet luiden: ‘Nee, zo’n geloof kan je niet behouden’. Dat dit de bedoeling is volgt ook uit de uitspraak, dat een geloof zonder werken een dood geloof is. Als iemand gelooft, zal dat ook aan zijn levenswandel te zien zijn.
In 3:20 wordt de uitspraak dat geloof zonder werken dood is met andere woorden herhaald en die maken de bedoeling nog duidelijker. Er staat namelijk: ‘Wilt gij weten… dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt’. Andere vertalingen hebben ‘werkeloos is’.
Een dood geloof levert dus niets op. Het heeft geen enkele waarde voor een ander, want die wordt van zo’n geloof niet wijzer. Maar het heeft ook geen waarde voor de persoon zelf. Geen waarde in dit leven: je ontvangt er geen zegen door. Maar ook geen waarde voor de eeuwigheid. Het is ook werkeloos wat het heil betreft. Mensen met zo’n geloof zijn geen echte gelovigen, maar slechts schijnchristenen.