Jakobus 02:24 De leer van Jakobus en van Paulus

Betreft: Jak. 2:24

Vraag:

Behoudenis door het houden van de wet (door werken)? Is de leer van Jakobus niet in strijd met die van Paulus?

Antwoord:

Geen rechtvaardiging door de wet. Dat we door het houden van de wet de hemelse zaligheid niet kunnen verdienen, wordt in het algemeen door alle orthodoxe christenen erkend. Er is alleen behoudenis voor hen, die – met oprecht berouw over hun zonden – hun geloof gevestigd hebben op de Heer Jezus Christus.

Nu is over dit punt ook weinig verschil van mening mogelijk, als men tenminste naar de Schrift wil luisteren, want daarin wordt een-en-andermaal verklaard, dat ‘uit werken van de wet geen vlees voor God gerechtvaardigd wordt: (zie Rom. 3:20 a, 28; Gal. 2:16; 3:11; verg. Rom. 4:6; Ef. 2:8, 9).

Men kan hoogstens in lichte verwarring raken door het woord van Jakobus: ‘Is Abraham, onze vader, niet op grond van werken gerechtvaardigd, toen hij Izaäk, zijn zoon, op het altaar geofferd had?’ (Jak. 2:21).

Jakobus, de ‘broeder van de Heer’ komt met deze uitspraak echter slechts schijnbaar in strijd met Paulus de ‘apostel van de volken’.

Geen tegenstrijdigheid tussen Jakobus en Paulus

De volgende overwegingen maken dat duidelijk:

a. Paulus zegt dat de mens gerechtvaardigd wordt uit geloof, zonder werken van de wet. Jakobus beweert echter niet, dat de mens gerechtvaardigd wordt door werken zonder geloof. Dan zou er namelijk echt een tegenstrijdigheid bestaan

b. Paulus heeft nooit gezegd, dat bij geloof geen werken horen. Integendeel, we lezen van hem in Ef. 2:8-10: ‘Want uit genade zijt gij behouden, door het geloof en dat niet uit u, het is Gods gave; niet op grond van werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken’.
Over deze laatste werken heeft Jakobus het als hij stelt, dat bij Abraham het geloof samenwerkte met zijn werken en uit de werken volmaakt werd.
Anders gezegd: het geloof van Abraham was geen ‘dood geloof’, maar een geloof dat door werken ‘levend’ bleek te zijn.

c. De beide dienstknechten vullen elkaar dus aan. Daarbij belicht Paulus de rechtvaardiging voor God en Jakobus legt de nadruk meer op de praktijk: ‘toon mij uw geloof’ en heeft dus de rechtvaardiging voor de mensen op het oog. Daarbij grijpt Paulus terug op de Schriftplaats die zegt, dat Abraham gerechtvaardigd werd toen hij de belofte van een groot nageslacht geloofde (Gen. 15:6, zie Rom. 4:13; Gal. 3:6).

Jakobus vestigt de aandacht op het feit, dat Abraham de zoon van de belofte wilde offeren op Gods bevel. Dat werk toont zijn geloof. Ook in andere Schriftplaatsen, waar de zaligheid aan het doen van werken wordt verbonden, zoals in Rom. 2:7 en Joh. 5:29, gaat het om de werken die voortkomen uit het geloof. En dat geloof maakt zalig.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies