Betreft: Jak. 3:9 b
Vraag:
Graag wat uitleg van deze tekst.
Antwoord:
Dit vers grijpt terug op Gen. 1:26-28 waar we lezen dat God de mens naar zijn beeld, als zijn gelijkenis gemaakt heeft. Dat feit wordt door Jakobus aangehaald om zijn betoog over de tong duidelijk te maken. Van dat orgaan met de tong zegt hij dat de mens het niet kan temmen. Die tong is een onberekenbaar kwaad en zit vol dodelijk venijn. De onberekenbaarheid komt bijvoorbeeld daarin uit, dat de mens het ene moment die tong gebruikt tot eer van God. Hij ‘zegent’ of ‘looft’ er de Heer mee, denk maar aan het zingen van een lofzang of het uitspreken van een lofzegging. Maar een ogenblik later krijgt hij ruzie met een medemens en dan vervloekt hij met diezelfde tong een medemens.
Maar is dat wel zo erg? Dat loven doet hij God, dat vloeken geldt slechts een medemens. Ja zeker, maar… die medemens is naar de gelijkenis van God gemaakt. Door de mens te vloeken onteer je dus eigenlijk God. Als je een gezant van een koning smadelijk behandelt is dat een belediging voor de koning die hem zendt. Als je een mens vloekt is dat een belediging van God van wie die mens een beelddrager is.