Betreft: Jak. 4:7
Vraag:
Hoe moet je weerstand bieden aan de duivel? Hoe zit dat met je gedachten?
Antwoord:
We moeten in de eerste plaats beseffen, dat Jakobus zich in vers 4 richt tot mensen die de wereld en het wereldse leven liefhebben en die blijkens vers 6 hoogmoedig waren in hun eigen gedachten.
Tot hen richt de apostel de vermaning dat ze zich aan een God moeten onderwerpen. Hen heeft hij op het oog als hij hen oproept de duivel te weerstaan.
Dat betekent dus dat ze hun wereldse houding moeten veroordelen, zich afhankelijk van God moeten opstellen en satan moeten weerstaan, die pogingen doet om hen vast te houden en hen te verleiden. Dat weerstaan betekent dat ze hem moeten afwijzen zoals de Heer Jezus dat deed bij de verzoeking in de woestijn.
Ook als we nederig met God willen wandelen staan we bloot aan de aanvallen van de duivel en deze vermaningen zijn dus ook voor ons van belang. Nu kan satan tot ons komen via mensen, die ons immorele voorstellen doen om te zondigen of die ons valse leringen willen brengen. We moeten dan robuust weigeren om op hun voorstellen in te gaan of in het geval van valse leer, die afwijzen en de valse leraars de deur wijzen.
Satan kan ook tot ons komen door de influisteringen van ons hart. We vinden dat bij Petrus. De Meester zegt dat Hij moet lijden, maar dat strookt helemaal niet met de opvattingen van Petrus. In plaats van nu te luisteren en het woord van de Heer te aanvaarden gaat Petrus er dwars tegenin. In dat geval had Petrus zijn eigen gedachten moeten oordelen en moeten onderkennen dat de satan daar achter zat. De Heer zei: ‘Ga weg achter mij, satan…’, het zou echter veel beter voor Petrus geweest zijn als hij zelf onderkent had dat zijn woorden uit de koker van satan kwamen en dat hij hem afgewezen had.
Nu komt hier nog iets bij. Het is namelijk niet zo, dat satan ons gedachten geeft die helemaal niet stroken met ons eigen denken. We lezen namelijk dat de Heiland zegt: ‘Gij bedenkt niet de dingen Gods, maar de dingen van de mensen’. Eigenlijk is dat vreemd. We zouden verwacht hebben dat er stond: ‘Gij bedenkt de dingen van uzelf, de dingen van satan’. Dat staat er echter niet. Satan weet wat in onze gedachtenlijn ligt en dat brengt hij bij ons naar voren of dat versterkt hij in ons.
Het is daarom zaak onze gedachten en opvattingen onder controle te hebben. Zijn het verkeerde, vleselijke gedachten dan kunnen die rechtstreeks uit ons hart voortkomen en dan hebben we ze te oordelen en te belijden. Het kan echter ook zijn dat het gedachten betreft over de persoon van Christus, over de Bijbel enz. waar satan achter zit, die de waarheid van God tegenstaat. Dan corrigeren we ons zelf door die gedachten af te wijzen en door satan terug te wijzen met het woord van God zoals de Heer dat deed.