Betreft: Job 39: 17
Vraag:
Schrijft de Bijbel hier niet aan de struisvogel toe wat betrekking heeft op reptielen?
Antwoord:
Job meende God te kunnen beoordelen en vergat met WIE hij te doen had. De Heer stelt hem daarop een aantal vragen met betrekking tot de schepping. In die schepping komt Gods wijsheid en majesteit naar voren. Maar ook Zijn soevereiniteit. Hij maakte de dieren, zoals Hij het wilde. In vers 16 van Job 39 wordt gesproken over de struisvogel met zijn geweldige slagpennen en zijn prachtige vederdos.
Alleen … die vederdos gebruikt deze vogel niet om zijn eieren er liefderijk mee te verzorgen. Integendeel, de struisvogel gaat vrij ruw met zijn eieren om. De eieren worden in een nest in het zand gelegd. Vaak leggen meerdere hennen hun eieren in hetzelfde nest. Is er geen ruimte genoeg dan leggen ze de eieren ernaast in het zand. Dikwijls worden ze dan vertrapt, niet alleen door andere dieren, maar ook door de hennen zelf.
Daar komt bij dat de struisvogel de eieren overdag onbebroed laat en pas ’s avonds op het nest gaat zitten broeden.
De uitspraak van vers 17b ‘ze warm laat worden in het zand’ betekent dan ook niet dat ze net als een reptiel de eieren helemaal in het zand begraaft en er verder niet naar omkijkt. Het ziet enkel op het gedeeltelijk overlaten aan het warm houden door de zon in het zand. Dit laatste volgt ook uit vers 19 ‘ze behandelt haar jongen hard, alsof ze de hare niet zijn’. Dat geeft aan dat de struis ze dus niet helemaal aan hun lot heeft overgelaten zoals reptielen doen. De beschrijving van het gedrag van de struisvogel is weliswaar dichterlijk, maar toch accuraat.
P.S. In de Bijbel met kanttekeningen uitgegeven bij Bosch en Keuning 1951 wordt bij vers 17a opgemerkt:
‘Het wijfje van de struis legt haar eieren niet in een zorgvuldig gebouwd en wel beschermd nest, maar in een eenvoudige kuil in het zand, door een walletje omgeven. Omdat deze kuil te klein is om alle eieren te bevatten, rollen er altijd enkele buiten, die licht door andere dieren vertrapt of verorberd kunnen worden’.
Bij vers 17b wordt opgemerkt: ‘Dit ziet op de gewoonte van het wijfje in het begin van de broedtijd het nest zo nu en dan te verlaten; de eieren worden met zand toegedekt en het broeden aan de zonnewarmte overgelaten’.