Betreft: Jz 7:11
Vraag:
Laat Jz 7: 11 niet zien dat de zonde van één persoon het hele volk toegerekend wordt en zij daardoor verontreinigd zijn en schuldig staan? Houdt dat niet in dat als iemand in een geloofskring zondigt dan die hele kring verontreinigd is en schuldig staat voor God?
Antwoord:
Er zijn slechts drie gevallen in het OT waar we lezen dat God het hele volk straft schijnbaar
om de zonde van één persoon, maar in al die gevallen was er gemeenschappelijke schuld. Bij de volkstelling van David (1Kr21: 1-17) lijkt het enkel te gaan om de zonde van David, maar uit 2Sm24: 1vv. blijkt dat Israël Gods toorn opgewekt heeft. Het volk staat dus schuldig voor God om hun eigen zonden.
Een ander geval staat in 2Sm21: 1-14. Ten eerste zien we dat er een hongersnood over Israël komt vanwege het feit dat er een bloedschuld rust op het huis van Saul die de Gibeonieten gedood heeft. Het hele volk had destijds met de Gibeonieten een verbond gesloten en hen gezworen bij de Heer.
(Jz9: 19) dat ze hen niet zouden doden. Saul heeft dat verbond verbroken en kennelijk heeft Israël daartegen niet geprotesteerd. David met het hele volk is laks geweest om voor dit kwaad boete te doen. De hongersnood dient als een kastijding van de Heer om hun geweten wakker te schudden. Vervolgens worden zeven van de kleinzonen van Saul gedood om de bloedschuld uit te wissen. Deze kleinzonen hebben zich ook bij de daad van hun grootvader neergelegd en die niet geoordeeld. Ook hier gaat het om een bijzonder geval, om een verbondsbreuk.
Nu dan Jz7. Ook dat is een bijzonder geval en het gaat niet aan vers 11 uit dit hoofdstuk te lichten en op zichzelf te verklaren, zonder het geheel in ogenschouw te nemen. Al wordt dit verband niet uitdrukkelijk gelegd, toch mogen we zeggen dat de toestand onder het volk niet goed was. Blijkt uit hun woorden dat ze met twee of drie duizend man Ai wel konden innemen niet een hoogmoedige gezindheid? Toont het feit dat ze de Heer niet raadplegen niet hun ongeestelijkheid?
Bovendien kunnen we ons afvragen of ze wel voldoende waakzaam zijn geweest opdat niemand het uitdrukkelijke bevel van de Heer dat het hele volk betrof, zou overtreden.
Sommigen hebben de term: ‘Israël heeft gezondigd’ willen lezen als ‘Er is zonde in Israël’. Er zijn uitspraken in de Bijbel die deze gedachte enigszins ondersteunen.
Ez14: 13 luidt ‘Mensenkind wanneer een land tegen Mij gezondigd heeft door ontrouw te worden’ Dit betekent dat mensen die zich in het land bevinden, zondigen. Zie ook Ez 22: 29, 30 en Dt 24: 4. In Kl.1: 8 staat ‘Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd’. Dat betreft de bewoners van Jeruzalem.
Vervolgens laat 1Kn14: 16 zien dat de straf daar genoemd, niet over Israël kwam omdat Jerobeam zondigde, maar ook omdat Israël meedeed, zo ook in 1Kn16: 2,19.
Israël heeft gezondigd kan dus betekenen ‘alle Israëlieten’; het volk als geheel was in overtreding, zoals in 1Kn14: 16, maar het kan ook betekenen ‘mensen in Israël hebben gezondigd zoals in Ez14: 13 ‘mensen in het land’.
In dit laatste geval is blijkens vs14 het volk ‘en masse’ in overtreding. Naar mijn overtuiging betekent Jz 7: 11 dat God het kwaad van Achan het hele volk toerekent, maar dan niet buiten de schuldige toestand van het volk om net als in de beide andere gevallen.
Bij de in de vraag geopperde conclusie stuiten we op de fout van het ‘generaliseren’, d.w.z. dat men uit een bijzonder geval een algemeen geldende leerstelling wil afleiden. De onjuistheid van generalisatie kan gemakkelijk aangetoond worden door de consequenties van zo’n afgeleide stelling te trekken. Als wat in de vraag gesteld wordt juist zou zijn, zou het volk Israël gedurende heel zijn bestaan onrein en wat meer zegt schuldig voor God gestaan hebben. Dan had God zelfs in de gloriedagen van David niet met de legers van Israël mee hebben kunnen gaan en zouden ze nederlaag op nederlaag geleden hebben, want er was altijd wel ergens een Israëliet die zondigde en dat niet beleed.
De conclusie klopt dus niet en wordt ook weerlegd door Op2: 4 waar getuigd wordt dat er sommigen te Sardis zijn die hun kleren niet bevlekt hebben. Kennelijk rekent God deze gelovigen niet de zonden van de gemeente te Sardis toe!