In het artikel over verschuivingen in de vergaderingen is de deelname van zusters in de samenkomsten – door opgeven van liederen en voorgaan in gebed – ter sprake gekomen. Ik heb toen de vraag gesteld of het daarbij blijft en gezegd dat ik daar nader op wil ingaan.
Het gaat me in dit artikel eigenlijk niet om het probleem zelf, maar om het toetsen van de manier waarop in de laatste tijd in woord en geschrift geargumenteerd wordt met betrekking tot 1 Ko 14: 26 – 40 en 1 Tm 2: 12 en waardoor de deur opengezet wordt voor verdergaande leringen dan alleen betreffende het opgeven van liederen en uitspreken van gebeden.
Een ieder heeft een psalm, heeft een leer…..
Als eerste neem ik het argument onder de loep dat gebaseerd is op 1 Ko 14:26 en wel op de woorden ‘ een ieder van u…’. Zonder meer wordt daaruit de conclusie getrokken dat dit zowel broeders als zusters geldt, want een ieder is een een ieder. Nu weten zij die dit argument gebruiken dat in de Schrift het woord ‘ieder’, net als het woord ‘allen’ een beperkte zin kan hebben maar die mogelijkheid wordt niet serieus te berde gebracht. Het bewijs dat ‘ieder’ hier ook werkelijk ‘ieder zonder onderscheid’ betekent wordt niet geleverd. Welnu, dat vind ik bedenkelijk!
Op de zaak zelf wil ik nog even ingaan. Een voorbeeld van een beperkt gebruik van het woord ‘ieder’ hebben we heel duidelijk in 1 Ko 3: 5. Paulus doelt met dat woord niet op ieder in de gemeente, ook niet op iedere dienstknecht – hoewel die verdergaande strekking er zeker wel bij ingebracht mag worden – , maar op hemzelf en Apollos. Vers 6 maakt dat duidelijk. In 1 Ko 7: 2 a slaat het woord ‘ieder’ op alle getrouwde mannen, terwijl vers 2 b betrekking heeft op elke getrouwde vrouw.
Zo heeft het woord in Mt 5:28 duidelijk alleen betrekking op mannen. Hetzelfde geldt voor Gl 5:3.
In sommige van de hierboven genoemde teksten is dit beperkt gebruik van het woord zonder meer duidelijk. De context geeft dat aan. Met 1 Ko 14:26 ligt dat iets anders, maar er zijn toch aanwijzingen in dat gedeelte die aangeven dat Paulus met ‘ieder’ slechts broeders op het oog heeft. Ten eerste volgt dat daaruit dat hij zegt: een ieder van u heeft een ‘leer’. In 1 Tm 2:11,12 schrijft hij namelijk voor dat een vrouw zich moet laten leren, maar dat zij niet zelf mag leren ofwel leer mag brengen. Een ander argument vinden we hierin dat het veel aannemelijker is dat het voorschrift van 1 Ko 14: 34 een beperking aangeeft van het woord ‘ieder’ in vers 26 dan dat het zou slaan op een bijzondere situatie waarin de vrouw te zwijgen heeft. Op deze twee punten ga ik in het vervolg nog nader in.
Zwijgen slechts in een bepaald opzicht?
Bij de bespreking van het vraagstuk van het zwijgen van de zusters plaatsen sommige uitleggers de opmerking dat het zwijgen niet altijd een absoluut verbod of gebod is. Dit is het tweede punt dat ik te berde wil brengen. Men wijst dan op 1 Ko 14: 27 waar staat dat iemand die in talen spreekt moet zwijgen als er geen uitlegger is. Ook voert men vers 30 aan waar staat dat als een profeet aan het woord is en een ander een openbaring krijgt de eerste dan moet zwijgen.
Deze opmerking is op zichzelf juist, maar het is bedenkelijk dit naar voren te brengen in de discussie over het zwijgen van de zusters. Het wekt namelijk de schijn dat dat zwijgen ook wel eens tijdelijk bedoeld kan zijn. In vers 34 staat echter niet dat een zuster in een bepaald geval zwijgen moet, maar dat zij moet zwijgen in de gemeenten. Het zwijgen van vrouwen is dus niet tijdelijk bedoeld zoals in de andere twee gevallen waar het woord gebruikt wordt.
Geen kritiek of oordeel over een toespraak van haar man?
In vs 34 staat dat het aan vrouwen niet geoorloofd is te spreken. Vs 35 onderstreept dat nog eens met de woorden dat het schandelijk is voor een vrouw te spreken in de gemeente. Deze uitspraken zijn duidelijk genoeg en daarbij kunnen we de vraag of zusters ook niet een lied mogen opgeven of een dankgebed mogen uitspreken rustig even buiten beschouwing laten. Het gaat me namelijk ook bij dit derde punt enkel over de manier waarop men redeneert en die is bij deze uitspraken zeer frappant. Men veronderstelt dan de mogelijkheid dat de apostel erop doelt dat een zuster niet openlijk kritiek mag uiten op de toespraak van haar man als hij gesproken zou hebben. Ze moet – zo zegt men – dat maar thuis doen. In feite laat men – bewust of onbewust – de tekst nu zeggen wat men wil dat de tekst zegt. De hier aangeduide veronderstelling ten aanzien van de vrouw is namelijk totaal uit de lucht gegrepen. Ten eerste staat er met geen woord dat de man van de vrouw gesproken zou hebben, ten tweede gaat het in vers 35 niet om het uiten van kritiek, maar om een vraag over iets wat een zuster niet duidelijk is. Dat moet ze dan niet in het openbaar doen, maar dat moet ze thuis aan haar eigen man vragen. Direct oppert men dan de vraag: ‘En als ze nu geen man heeft’ alsof met dit uitzonderingsgeval de uitleg gesanctioneerd zou worden dat het om kritiek op de toespraak van de eigen man gaat.
Ten tweede gaat het in vers 35 niet om een kritische vraag of opmerking, maar om een informatieve vraag over iets wat de zuster niet duidelijk is en wat ze toch graag wil weten. Er staat namelijk ‘als zij iets wil leren’. Het gaat dus niet om kritiek uiten dat schandelijk zou zijn, maar om het spreken in de gemeente dat op zichzelf schandelijk is voor een vrouw.
Betreft het leidinggevend leren?
Zo kom ik bij mijn vierde en laatste punt. In 1 Tm 2:12 zegt Paulus dat hij niet toestaat aan een vrouw dat zij leert. Nu moeten we beseffen dat we bij een uitspraak van de Schrift niet alleen moeten afgaan op wat er staat, maar ons ook moeten afvragen wat er is bedoeld. Om een voorbeeld te nemen: in Jh 6:27 lezen we ‘werkt niet om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven’. Nemen we deze uitspraak letterlijk, dan zou de Heer Jezus hier zeggen dat we niet voor ons natje en droogje hebben te werken. Om niet de hongerdood te sterven zouden we dan op de zak van een ander moeten teren. Maar dat is de bedoeling niet. Dat maken we niet slechts op uit het feit dat dit geen goed getuigenis voor een christen zou zijn, maar we baseren ons voor deze uitleg ook op de Schrift zelf die op een andere plaats zegt, dat ‘hij die niet wil werken ook niet zal eten’ (2 Th 3:6-12).
Zo is het ook met de tekst uit 1Tm 2. Maar nu zijn er broeders die stellen dat het hier niet gaat om zo maar iets leren, maar om leidinggevend leren. We beseffen hopelijk allemaal dat leren niet slechts inhoudt kennis aanbrengen voor het hoofd, zoals studie op school meestal bedoeld is. In de Bijbel staat leer nooit los van leven, van gedrag. In dat opzicht heeft leren altijd iets in zich van sturen, van leiden, maar om los daarvan te spreken van lerend leiderschap dat slechts bepaalde broeders is toevertrouwd en daarnaast van ‘leren’ dat anderen doen en ook zusters kunnen doen gaat mij veel te ver. Naar mijn gevoelen laat je dan de tekst meer zeggen dan ze doet.
Paulus brengt in dit gedeelte naar voren dat een vrouw zich in alle onderdanigheid moet laten leren. Nu moeten broeders zich natuurlijk net zo goed laten onderrichten vanuit de Schrift, maar Paulus heeft hier kennelijk onderricht op het oog dat voor zusters van belang is om er rekening mee te houden. Zo’ n manier van leren en dan met het oog op mannen staat Paulus aan de vrouw niet toe. Kennelijk is er dan gevaar dat ze over een man gaat heersen, de mogelijkheid daarvan staat in vers 12 toch niet voor niets vermeld?!
Hoewel er niet met zoveel woorden over de samenkomst gesproken wordt, geeft vs 8 en 9 toch wel aan dat het niet om gezinssituaties gaat. Welke gelegenheden de apostel ook op het oog gehad mag hebben waar geleerd werd, hij wil niet dat vrouwen daar aan het brengen van de leer mee doen. Hij voegt er in vers 12 nog eens aan toe dat de vrouw (bij zo’ n gelegenheid) stil moet zijn. Dit betekent – volgens deskundigen – niet ‘stil’ in de zin van ‘zwijgend’, maar in de zin van ‘niet actief ‘. Ze mag dus aan het leren geen deelnemen. Dat geldt niet thuis in gezinsverband en evenmin in het contact met zusters.
In onze tijd zijn er natuurlijk veel mogelijkheden om met elkaar te communiceren waarbij de toegankelijkheid voor velen openstaat. Naar mijn mening behoren zusters op dat terrein met dit voorschrift van de apostel ook rekening te houden.
In ieder geval mogen we 1Tm 2:12 niet afzwakken door het voorschrift van Paulus tot zogenaamd ‘leidinggevend leren’ te beperken. Deze vierde verklaring vind ik eveneens bedenkelijk en kenmerkend voor de manier waarop men argumenteert. Graag wil ik hiervoor – in alle liefde, maar ook met bezorgdheid – waarschuwen want m.i. laat men dan – bewust of onbewust de Schrift zeggen wat men in feite al beslist heeft dat ze moet zeggen.