Betreft: Mt 6: 9-13; (Lk. 11: 2-4)
Vraag:
In Mt. 6 treffen we het volmaakte hogepriesterlijke gebed aan. Nu wordt soms gezegd, dat dit een gebed voor de Joden en niet voor Christenen is. Hoe zit dat eigenlijk?
Antwoord:
Dit is een belangrijke vraag, die ik graag puntsgewijs wil beantwoorden:
1) Eerst even een kleine correctie. De naam ‘hogepriesterlijk gebed’ wordt in de christenheid niet gebruikt voor het gebed in Mt. 6 en Lk. 11, maar voor dat wat in Jh. 17 vermeld staat. Deze aanduiding is dan evenmin op zijn plaats, want de Heer Jezus richt zich met de woorden van Jh. 17 niet als hogepriester
voor zijn volk tot God (verg. Hebr. 5: 1), maar sprak als Zoon ten behoeve van de zijnen (zijn broeders, de kinderen van God) tot zijn Vader.
Het gebed in Mt. 6 noemt men naar de beginwoorden ‘het Onze Vader’ en in dat evangelie vormt het een onderdeel van wat we de ‘Bergrede’ noemen. Soms wordt ook gesproken over ‘het gebed des Heren’. Als men hiermee bedoelt, dat de Heer dit gebed zelf gebeden heeft, is het een onjuiste benaming.
De Heer heeft dit gebed als een voorbeeld aan zijn discipelen voorgehouden.
Ook gebruikt men wel de naam: ‘het volmaakte gebed’, maar die aanduiding verdient ook geen aanbeveling want ze wekt de indruk dat andere gebeden niet- of minder volmaakt zouden zijn.
2) We moeten oppassen voor twee uitersten. Het ene is dat we dit gebed als een formuliergebed opvatten, dat afgestemd is op de situatie van de gelovigen van na de Pinksterdag. En dat we het dan te pas en te onpas ( bij begrafenissen bijvoorbeeld) bidden. Het andere uiterste is dat we het alleen beschouwen als een gebed dat voor de discipelen toen of voor de getrouwe Joden in de toekomst van belang is.
3) Het feit, dat Lukas een iets andere weergave heeft dan Mattheüs is een aanwijzing, dat het niet de bedoeling van de Heer was een formuliergebed te geven dat letterlijk moet worden nagebeden. Veeleer geeft de Heer een voorbeeldgebed.
4) Inderdaad is dit een volmaakt gebed. Alles wat de Heer Jezus deed of sprak was immers volmaakt! Maar wil dat zeggen, dat daarom het ‘Onze Vader’ het gepaste gebed voor de christen is? Van de wet lezen we dat ze heilig, rechtvaardig en goed is (Rm. 7: 12), maar er staat anderzijds dat wij als christenen niet onder de wet zijn (Rm. 6: 14,14) en dat de wet bestemd is voor onrechtvaardigen (1 Tm.1: 9). Het ‘Onze ‘Vader is een volmaakt gebed, maar we moeten ons wel afvragen voor wie het is bedoeld of in wat voor zin het is bedoeld. En zeker is het niet bedoeld om bij een begrafenis of bij een bruiloft te bidden. Wat heeft de bede ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ met een begrafenis te maken?! En bij een bruiloft staat er in de regel al genoeg aan voedsel op tafel, je zou er zelfs verscheidene dagen mee toe kunnen!
5) De Heer heeft zijn discipelen dit gebed voorgehouden. Discipelschap heeft met het Koninkrijk te maken (Mt. 13: 52). De discipelen moesten uitgaan om het evangelie van het Koninkrijk te prediken en wel zo: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’ Met het oog op dat Koninkrijk en die prediking leerde de Heer hen bidden ‘Uw Koninkrijk kome’. Met het oog op de beproevingen en pogingen van Satan hen af te brengen van de weg des Heren’ hield hij hen voor te bidden ‘Leid ons niet in verzoeking’. En met het oog op hun onderhoud moesten ze in besef van hun afhankelijkheid God vragen om hun dagelijks brood.
6) De plaats, die dit gebed in het evangelie van Mattheüs inneemt is ook van belang. De schrijver vertelt hoe Jezus tot zijn volk komt. Zijn geboorte wordt door God aangekondigd. De verzoeking in de woestijn bewijst zijn volmaaktheid. De eerste tekenen laten zien, dat Hij de door God gezonden Messias is. Dan gaat de Heer de berg op en zoals eens de stem van God weerklonk van de Sinaï, zo klinkt nu zijn stem van de berg. Met gezag spreekt Hij: ‘Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is, maar Ik zeg u….’De rede die Hij uitspreekt is in feite de proclamatie hoe discipelen van het koninkrijk der hemelen zich hebben te gedragen. En van deze ‘Bergrede’ is het ‘Onze Vader’ een onderdeel. Het is het gebed dat met het oog op het komende koninkrijk gebeden moet worden: ‘uw koninkrijk kome’.
Daarna bewijst de Heer door tekenen wie Hij is en zendt Hij zijn discipelen uit. Helaas echter heeft Israël de prediking van de Heer en van de twaalven niet aangenomen. Ja, de leidslieden schreven de krachten die Christus deed zelfs aan de duivel toe. Ze begingen daarmee de onvergeeflijke zonde van de lastering van de Heilige Geest en dat houdt hun verwerping in. Mt. 12 betekent dan ook een keerpunt in het evangelie. Daarna begint de Heer in gelijkenissen te spreken en onthult hij daarin de vorm die het Koninkrijk zou aannemen ten gevolge van Zijn verwerping door het volk. Hij spreekt nu over verborgenheden van het Koninkrijk die tot dat ogenblik niet bekend gemaakt waren ( Mt 13: 35). Met die prediking was de Bergrede niet verbonden.
7) Die nieuwe vorm van het Koninkrijk hield in, dat aan de volken het evangelie zou worden gebracht. Israël zou (tijdelijk) terzijde gesteld worden. In de toekomst zal er echter weer een dienst onder Israël worden verricht. Bij de uitzending in Mt. 10 lezen we immers deze kenmerkende woorden: ‘Gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des Mensen komt” (vs. 23).
Als ook deze woorden’ wie volharden zal tot het einde, die zal behouden worden’. Deze uitspraken laten zien dat de eindtijd binnen het gezichtsveld wordt getrokken. We vinden dat precies zo in de toespraak van de Heer op de Olijfberg (Mt 24).
De discipelen van toen zijn dan ook een type van de getrouwe Joden die in de eindtijd, de tijd van de Grote Verdrukking, de prediking van de twaalven zullen voortzetten. Voor deze trouwe Joden zal het ‘Onze Vader’ weer het voorbeeld -gebed zijn. Zij zullen in grote beproeving komen en zullen bidden om verlossing van de boze, hun dagelijks onderhoud staat niet vast en ze beginnen de dag met te bidden om dagelijks brood.
8) Dit gebed heeft de Heer zijn discipelen voorgehouden in de periode vóór het kruis, toen ze nog niet de Heilige Geest bezaten en nog niet op christelijke bodem stonden. Alleen daarom al hadden ze instruktie nodig hoe ze moesten bidden. Christenen echter bidden geleid door de Heilige Geest. Ze nemen niet de plaats van onkundigen in. We zien dat de Heer dat verschil ook aangeeft in Jh. 14-16. Hij spreekt in die hoofdstukken over het zenden van de Heilige Geest en over het bidden in Zijn naam. Hij zegt daarvan dat ze tot dat ogenblik nog niet in Zijn naam gebeden hadden (16: 23-27). Dit bidden in Zijn naam bepaalt in eerste instantie de grond waarop we bidden en de wijze van naderen tot God, maar de inhoud van het bidden staat daar niet los van. Het houdt in, dat de discipelen nadat de Heer was opgevaren en de Heilige Geest was uitgestort door de Geest geleid zouden bidden en dat in overeenstemming met hun christelijke positie. Met deze uitspraak zegt de Heer duidelijk dat het bidden van het ‘Onze Vader’ – hoe volmaakt dat gebed op zichzelf ook is – nog niet een bidden in Zijn naam betekent.
9) Wat de positie van de Christen betreft zien we het verschil in positie ook duidelijk uitkomen als we Mt 6: 12 vergeleken met Ef. 4: 32. In het eerste van deze beide verzen staat de bede: ‘Vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’. In het andere vinden we deze opdracht: ‘elkaar vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft’. Dat is een totaal andere benadering. In het eerste geval wordt om de vergeving van God gevraagd met een beroep op de eigen houding ten opzichte van een medediscipel. In het andere geval is het uitgangspunt om elkaar te vergeven de vergeving die God ons geschonken heeft. De bede van het Onze Vader plaatst ons op de grondslag van het koninkrijk. De opdracht van Ef. 4 gaat uit van onze positie in Christus zoals die in Ef. 1 naar voren is gekomen. Dit verschil in benadering is onmiskenbaar.
10) Betekent dit nu dat we met het Onze Vader niets te maken hebben? Nee, die opvatting is het andere uiterste waarvoor we willen waarschuwen. Het Onze Vader behoort tot het Woord van God en heeft ons dus wat te zeggen ook al verkeren we niet in de positie van de discipelen op het moment, dat de Heer hen dat gebed voorhield. We kunnen uit dit gebed leren, dat we bij ons bidden in de eerste plaats moeten denken aan de dingen die de eer van God betreffen en dat daarna pas onze noden aan de orde moeten komen. Vaak is ons gebed alleen maar een opsomming van zaken die ons belang betreffen in plaats dat we eerst aan Gods belangen en Gods eer denken. Verder kunnen we opmerken dat dit gebed geen omhaal van woorden bevat, maar dat de ‘gebedsonderwerpen’ kort en konkreet naar voren worden gebracht. Dat kan van veel gebeden zowel persoonlijke als gemeenschappelijke helaas niet gezegd worden. We zien ook dat dit gebed geen Schriftuitleg bevat. Het kan op zijn plaats zijn om zoals Daniël, Ezra en Nehemia in een bepaald geval deden, Gods getrouwheid zoals die in het verleden in zijn daden is uitgekomen te roemen met daartegenover de belijdenis van onze eigen ontrouw; maar dat is nog wat anders dan bij wijze van spreken een toespraak in gebedsvorm te houden of bijbelonderwijs via het gebed te geven.
11) Vervolgens moeten we bedenken, dat er niets in het Onze Vader staat dat wij als christenen niet zouden kunnen bidden. Ook al leven we niet in de tijd van de Grote Verdrukking met zijn verleiding van de valse eredienst voor ‘het beeld’, zo sluimert satan in onze tijd in geen geval. Ook wij zullen dus bidden om bewaring voor zijn listen. Het Onze Vader is een gebed voor discipelen van het koninkrijk. En ook wij zijn discipelen van het koninkrijk der hemelen zij het dan in de vorm die in Mt. 13 beschreven wordt. En daarom heeft dit gebed ons wat onze praktijk betreft, heel veel te zeggen. Ik denk nu aan het gebed om vergeving. Wij bezitten de vergeving van al onze zonden van Godswege als zondaars wat de eeuwigheid betreft. Maar ook na onze bekering zondigen we nog wel als kinderen tegenover de Vader. Door die zonden wordt de gemeenschap met onze hemelse Vader verstoord. We moeten dan ook onze zonden belijden om wat de gemeenschap hier op aarde betreft vergeving te ontvangen. Maar als wij niet genegen zijn onze broeder te vergeven dan zal God ons in de hierboven aangegeven zin niet vergeven. Wat de praktijk betreft hebben we dus wel degelijk met de beginselen van het Onze Vader te maken en moeten we er in ons bidden rekening mee houden al is het gebed niet afgestemd op onze positie in Christus.