Boekbespreking: Nachtboek van de ziel van WJO

WAT KUNNEN WE LEREN VAN ONZE DROMEN?
Gedachten bij het ‘Nachtboek van de Ziel’ van W.J. Ouweneel door JGF
De bedoeling van deze gedachten

Verschillende personen hebben mij aangesproken over het boek van Ouweneel getiteld ‘Nachtboek van de ziel’. Men vroeg naar het nut van het boek. Anderen veroordeelden de verschijning van het boek en sommige van hen grepen het boek aan om de schrijver te veroordelen.

Mijn doel met het schrijven dat voor u ligt is tweeërlei: a) het ontzenuwen van onterechte conclusies en de critici te waarschuwen voor het ‘opkloppen’ van negatieve gevoelens omtrent de persoon van Ouweneel; b) de betekenis van onze dromen in een m.i. bijbelser licht te plaatsen dan Ouweneel doet. Zijn droomduiding acht ik speculatief. Het lijkt me niet wenselijk aan zijn oproep aan de lezers om zo met onze dromen om te gaan, gehoor te geven. Dat wil echter niet zeggen dat God ons door onze dromen niet iets te zeggen heeft. Hoe ik dat bedoel zal verderop blijken.

Blik in het zieleleven van WJO

Aan de lange rij boeken van W.J. Ouweneel (WJO) die al verschenen waren, heeft hij een exemplaar toegevoegd, dat anders is dan zijn voorgaande geschriften. Het heet ‘Nachtboek van de Ziel’. In dit boek stelt de schrijver zich zeer kwetsbaar op, omdat hij ons een blik laat slaan in zijn zieleleven en dat in relatie tot een midlife-crisis die hij heeft doorgemaakt. Het geschrift bevat een weergave van een groot aantal dromen die de schijver heeft gehad en waarvan hij meent dat God hem daarmee iets te zeggen heeft. Hij is ervan overtuigd dat dit ook geldt voor (vele van) de dromen die andere gelovigen hebben en hij wil deze gelovigen helpen om daar voor zichzelf achter te komen door een verslag te geven van zijn eigen ervaringen.

Verguisd … gewaardeerd

Dit ‘Nachtboek van de Ziel’ (de titel is echt een vondst) wordt door diverse christenen verguisd o.a. omdat de schrijver zich voor het achterhalen van de betekenis van zijn dromen beroept op de droomanalyse van de psycholoog Jung, die bepaald geen christen was en zich op occult terrein heeft begeven. Hierin volgt WJO hem niet na, maar men acht een beroep op Jung al verdacht.

Anderen beschouwen de inhoud van dit boek als ‘geestelijk exibitionisme’ waar ze nou echt niet op zaten te wachten. Weer anderen spreken van een uit de hand gelopen hobby.
Er zijn er echter ook die het boek interessant vinden vanwege de beschrijving van flarden historie van de broederbeweging. Het zijn vooral ‘insiders’ die daarvoor interesse hebben. Ook zijn er die het boek waarderen vanwege de oprechtheid waarmee WJO zijn ervaringen weergeeft.

Liefdeloos oordeel?

Om dit geschrift genuanceerd te kunnen beoordelen moet men iets weten van de geschiedenis van de zog. ‘vergadering van gelovigen’, vooral die van de naoorlogse jaren en van de plaats die de schrijver in deze geloofsgemeenschap innam en nu inneemt.
Men heeft Ouweneel verweten dat hij liefdeloos oordeelt over broeders waarvan hij vroeger een geestverwant was en dat hij min of meer het nest bevuilt waarin hij uit het ei gekropen is . Wanneer men alle uitspraken van WJO die hierop betrekking hebben uit zijn verband licht dan lijkt het inderdaad of hij bepaalde broeders waarmee hij vroeger met hart en ziel verbonden was een trap nageeft, dat is echter geen faire belichting.

Dat wil niet zeggen dat ik alle desbetreffende uitspraken van WJO die in dit boek staan, onderschrijf. Wanneer hij ergens zegt, dat de groep van zijn vroegere vrienden hem ‘uitgekotst’ heeft dan vind ik dat een ongepaste uitdrukking, zelfs al staat deze tussen aanhalingstekens. Het is namelijk zo, dat deze broeders vanwege hun verkrampt afzonderingsidee niet anders konden dan hem als een baksteen laten vallen, zoals ze anderen-waaronder ik mezelf ook reken- lieten tuimelen als een houtblok.

Toegegeven: sommigen van hen handelden en handelen hypocriet, maar de meesten kunnen gewoon niet anders vanwege hun (doorgeslagen) visie op het handhaven van de heiligheid van het Huis van God. Ik denk dat als WJO nog met hen in hetzelfde schuitje zat, hij precies zo gehandeld zou hebben met hen die zogenaamd ‘de oude paden’ verlieten. Ik ben bang dat voor mij (hoewel minder rigoreus), iets dergelijks zou gelden. Mijn oordeel over hen die ‘vrijere’ gedachten waren toegedaan, was toentertijd ook niet al te zachtzinnig. Deze gedachte moet ons weerhouden om hen die zich van ons gescheiden hebben al te zeer te veroordelen. Eigenlijk moeten we medelijden met hen hebben.

De invloed van br. ‘De Bruin’

Zoals gezegd is het voor een billijke beoordeling van dit aspect van het boek nodig iets van de geschiedenis van de boederbeweging te weten. In de na-oorlogse jaren trad in deze beweging een broeder op de voorgrond die door WJO br. De Bruin genoemd wordt. Deze leider had een fenominale bijbelkennis en hij heeft op uitlegkundig gebied veel voor ‘de vergadering’ betekend. Hij was echter ‘zwaar op de hand’. Dat was hij niet in de eerste plaats in de leer, maar veel meer in de praktijk. Helaas had hij wat het verleden betreft weinig oog voor de fouten die ‘onze geestelijke vaders’ gemaakt hebben en voor de verstarring die in latere tijden is opgetreden. Van deze broeder heb ik zelf ook veel geleerd, maar ik ben nooit een slaafse navolger van hem geweest, daartoe had ik teveel ‘in de keuken van de broederbeweging’ gekeken. Er komt behalve een karakterverschil ook bij dat ik een generatie ouder ben dan WJ0.

Op conferenties heb ik vaak met br. De Bruin – zij het niet op onbroederlijke wijze- in de clinch gelegen, maar als leraar heb ik hem wel gewaardeerd. Voor WJO in zijn late tienerjaren en gedurende zijn twintigerjaren was deze br. De Bruin echter ‘een starets’, een aanleunfiguur.

Nu was br. De Bruin iemand die uitgesproken was in zijn mening. WJO deed daarin niet voor hem onder en laten we eerlijk zijn als ‘gesloten’ broeders waren we allemaal wel behoorlijk uitgesproken in onze mening. Wij wisten het en ‘we wisten het alleen’, zoals in een humoristisch gedicht J.H. Gunning opmerkte. Bij br. De Bruin was deze overtuiging van de juistheid van zijn uitleg en toepassing van de Schrift zo sterk, dat hij een andere opvatting al snel als onschriftuurlijk veroordeelde. Een enkele keer gaf hij toe dat hij iemand daarbij verkeerd beoordeeld had, maar dat kostte hem wel moeite. Van de EO moest hij niets hebben en hij keurde het lidzijn van deze omroepvereniging volledig af. Er zijn er die zich stoten aan de beschrijving die WJO van deze br. De Bruin’ geeft. Nu is het de vraag of Ouweneel deze belichting had moeten geven. Men kan zeggen dat hij daar haast niet omheen kon. Daarbij komt dat hij toch ook wel waardering voor hem heeft en ten tweede moet ik getuigen dat wat hij over ‘De Bruin’ schrijft volstrekt waarheidsgetrouw is.
Overigens verwijs ik naar de milde instelling van WJO ten opzichte van zijn opponenten die hij beschrijft op blz. 41!

Drie stromingen

In die tijd kon men een drietal stromingen in de Nederlandse gesloten broederbeweging onderkennen: Een rechtse flank waaraan de naam van br. De Bruin verbonden was, een middenmoot waartoe de broeder behoorde die door WJO als br. ‘Harmsen’ wordt voorgesteld met naast hem nog een aantal leiders; en een wat linkse stroming waarin leidersfiguren eigenlijk ontbraken.

Aanvankelijk behoorde WJO tot de rechtse stroming. Zoals gezegd deed hij in zijn twintigerjaren niet voor br. De Bruin onder wat betreft de overtuiging van de juistheid van zijn opvattingen die een copie waren van die van br. De Bruin. Op den duur echter zette zich een ontwekingsproces in werking en werd WJO teleurgesteld in zijn ‘starets’. Dat kon ook haast niet uitblijven want hij had hem veel te veel geïdealiseerd. Daarbij gingen ook zijn ogen open voor de sectarische tendenzen die in de gesloten sector van de broederbeweging waren ingeslopen. Er tekende zich het begin van een scheiding van wegen af. In daarop volgende jaren begon WJO de sectarische tendenzen aan de kaak te stellen. Br. Bruin leefde toen nog wel, maar dementeerde en was niet in staat nog invloed uit te oefenen. Hij ( br. De Bruin) was echter niet alleen een leraar die in Nederland zijn ‘sporen getrokken heeft’, maar hij had zowel mondeling als in geschriften, ook in het buitenland van zich doen spreken en dat zelfs meer dan in zijn eigen land. Vooal in Duitsland was (en is>door zijn geschriften) zijn invloed erg groot. Op wat hij gezegd heeft wordt daar nog met verve een beroep gedaan.

WJO stelt zijn mening bij

Toen br. De Bruin vanwege zijn leeftijd geen directe invloed meer kon uitoefenen deden zijn geestverwanten dat wel. Velen van hen waren diep geschokt toen ze bij WJO een verandering in denkwijze opmerkten. Ze hadden in hem – en dat niet ten onrechte-de ‘opvolger’ van br. De Bruin gezien. Je kunt rustig stellen dat ze fans van WJO waren geworden. Voor hen was hij de kampioen voor de waarheid. Velen hadden met hem een behoorlijk hechte vriendschapsband. Dat geldt niet alleen de jongere generatie, maar ook zijn leeftijdgenoten en vele ouderen. Maar nu keerden velen, vooral in Duitsland, zich tegen WJO en tegen zijn geestverwanten in Nederland. Men meende dat de waarheid van het ‘vergaderen’ werd losgelaten, terwijl dat in wezen niet het geval was. Het ging alleen om de ingeslopen verstarring te doorbreken.

Om misverstand te voorkonen: de onderlinge verwijdering is niet slechts een kwesie ‘Nederland-Duitsland’ zoals sommigen denken, nee in Duitsland zelf was ook al lang beroering ontstaan omdat men het met het starre beleid van de leidinggevende broeders niet meer eens kon zijn. Een heet hangijzer was o.a. de uitsluiting van een br. WB in Worbscheid die in 1985 plaatsvond. Dat gebeurde voordat WJO en andere broeders in Nederland in ongenade vielen. In het begin heeft WJO deze uitsluiting ook niet veroordeeld. De veroordeling kwam eerder van de kant van br. ‘Harmsen’ die zei: ‘Als deze uitsluiting niet ongedaan gemaakt wordt, zal de rust in Duitsland niet terugkeren.
Maar goed er kwam verdeeldheid waarin Nederland behoorlijk betrokken was. Daarbij speelden drie zaken een heel belangrijke rol..

Ten eerste deed de verschijning in 1989 van de brochure ‘Gij liept gped’ van Weremschuck (een broeder die zich vanuit Canada in Duitsland had gevestigd) nogal wat beroering ontstaan. Dit geschrift gaf aan hoe de broeders het oorspronkelijke pad hadden verlaten. Helaas heeft de schrijver ervan in later tijd de banden met de broederbeweging opgegeven.

De kwestie Lofer

De tweede zaak was de kwestie Lofer in Oostenrijk. In dat land werkten een evangelist en een leraar onder de Roomskatholieke bevolking. God gebruikte hen om vele mensen tot de Heer te brengen en diverse ‘vergaderingen te stichten’. Broeders uit Duitsland werden uitgenodigd dit werk eens te komen bekijken. Er zijn er drie geweest die op die uitnodiging ingingen, maar in plaats van ‘bezien’ en van eventueel steunen van het werk, hebben ze op bijbelbespekingen hun invloed uitgeoefend om een vergadering in Saalfelden om te vormen tot een vergadering naar het model van de vergaderingen in Duitsland. Dit leiddde er tenslotte toe dat er een afsplising plaatsvond en een paar gelovigen in Lofer zich losmaakten van Saalfelden en ter plaatse gingen vergaderen ‘in gemeenschap met de vergaderingen in Duitsland’. Dit ‘onder andermans duiven schieten’ waarbij misbruik is gemaakt van het vertrouwen van voornoemde evangelist in Oosternrijk, wekte grote verontwaardiging op bij broeders in Duitsland die als ze op vakantie in Oostenrijk waren deze vergadering bezochten en bij een vijftal broeders in Nederland, die van deze zaken op de hoogte kwamen. De oorzaak van de breuk tussen diverse broeders in Nederland en de leidinggevende broeders in Duitsland lag in het verschillend denkklimaat waarbij het verschil in volkskarakter mee een rol speelde, maar de aanleiding tot de breuk was in feite de kwestie Lofer.

Vervolgens verscheen in 1992 een geschrift ‘Sektiererij” van WJO en H.P. Medema (HPM). Dat geschrift verscheen alleen in het Duits. Het was beter geweest als het eerst in het Nederlands was verschenen, want het wekte nu de indruk of broeders in Nederland broeders in Duitsland de les wilden lezen. Ook was het niet verstandig dat de namen van een tweetal leidende broeders erin vermeld waren. Daarvoor hebben de beide broeders echter hun excuses aangeboden. Tegen de inhoud op zichzelf kan men echter weinig inbrengwen dat werkelijk hout snijdt.

Broeders en zusters afgeschrikt

Het is natuurlijk onmogelijk om in het kader van een soort boekbeoordeling een uitgebalanceerd oordeel te geven over alles wat meegespeeld heeft in de hedendaagse controverse in de broederbeweging. Toch moeten nog een paar dingen genoemd worden. Het eerste is dat WJO te vlug en te vlot broeders en zusters tot zijn visie wilde ‘omturnen’. Een geloofsgemeenschap is in veel gevallen net een trein, je kunt die niet een hoek van 90% laten maken, je hebt daartoe een hele lange en omzichtige bocht nodig. Het kost al veel overleg en veel geduld om de eenvoudigste veranderingen (die niets met een principe van vergaderen te maken hebben), zoals het door elkaar zitten van broeders en zusters, het zingen van meer eigentijdse liederen naast de liederen van de vertrouwde ‘vergaderingsbundel’, het veranderen van tijden van samenkomst, enz. ingevoerd te krijgen.

In de tweede plaats is WJO in bepaalde opzichten radicaal van mening veranderd. Vroeger veroordeelde hij de wijsbegeerte van de wetsidee, ja zelfs alle wijsbegeerte, nu is hij doctor in de filosofie en spreekt hij heel positief over de ‘Wijsbegeerte van de Wetsidee’. In zijn jonge jaren moest hij niets van een theologische studie hebben, nu is hij ook in die discipline gedoctoreerd . In het verleden liet hij zich heel negatief uit over ‘het stemmen’, nu is hij lid van den christelijke politieke partij en neemt zelfs een plaats in op de kiezerslijst van die partij.

Deze dingen hebben met de principes van het vergaderen niet te maken, maar voor velen (vooral in het buitenland) bepaalden deze zaken toch een beetje ‘de identiteit van de vergadering’. Het gevolg is dat in Nederland diverse broeders en zusters de ontwikkeling bij WJO met zorg gadeslaan en het verschijnen van Nachtboek van de ziel is nu niet bepaald een evenement dat bij hen het vertrouwen in WJO aanwakkert.

Zelfkritiek

Hoewel ik niet sta te juichen bij het verschijnen van dit boek wil ik het toch niet beschouwen als een Zielig boek van de nacht. Het boek heeft wel degelijk positieve kanten. Een ervan is dat WJO zichzelf meer op de korrel neemt dan hij wel gedaan heeft. Bij de droomduiding vraagt hij zich diverse keren af of hij in het verleden niet zelf schuld heeft aan de weerstand die zijn houding opgeroepen heeft. Ook blijkt dat hij geleerd heeft om het vrouwelijk element in zijn zieleleven te onderkennen. Daar moet dan wel meteen bijgezegd, dat overdenking van 1Th.2: 7/ 9 en Jes.49:15/Dt1:30 hem – los van zijn dromen – op dit spoor had kunnen zetten.

Dromen die geen bedrog zijn

Na deze achtergrondschildering van de schrijver willen we de inhoud van zijn boek nader bekijken. Om duidelijk te maken dat dromen betekenis hebben en het van belang is onze dromen goed te duiden, voert WJO uitspraken uit de Bijbel aan die deze gedachte ondersteunen en wijst hij op de verschillende dromen die in de Schrift vermeld staan.
Men zegt wel eens: ‘dromen zijn bedrog’. Je maakt in je droom soms hele mooie dingen mee of hele angstige zaken en als je wakker wordt ben je of teleurgesteld omdat het ‘gouden kasteel’ van je droom in gruizelen is gevallen of je bent blij dat je bij het wakker worden van de angst die de droom bij je opriep, bent verlost.

Het grote verschil tussen de bijbelse droomweergaven en de de dromen die WJO gehad heeft, is dat alle bijbelse dromen uiterst concreet beschreven worden. Jozef zag in zijn dromen heel duidelijk bepaalde zaken.Van de dromen van Farao geldt hetzelfde. De dromen van Ouweneel missen die concreetheid echter. Hij wordt in zijn dromen in situaties verplaatst waarvan hij bepaalde details heel vaag voor zijn geest krijgt. Hij kan meestal geen exacte beschrijving geven van de omgeving waarin hij in zijn droom verplaatst wordt en waarbij soms geen duidelijke samenhang tussen de elementen van de droom wordt aangegeven.

Kortom als God door een droom iets te zeggen heeft, bevat zo’n droom geen vage voorstellingen. Nu maakt WJO onderscheid tussen de profetische dromen in de Bijbel en de dromen die wij doorgaans hebben.

Hij stelt daarmee de kritiek die hierboven in mijn argumentatie doorklinkt ‘buiten werking’ maar het is dan wel merkwaardig dat in de Schrift nooit een beschrijving te vinden is van een droom die ook maar enigszins lijkt op de beschrijvingen van de dromen die Ouweneel heeft gehad.

Voor de droomduiding kan WJO zich dan ook niet op de Bijbel beroepen, daarvoor wendt hij zich tot Jung. Nu zeg ik niet dat we van wetenschappers- ook al geloven ze niet in God en houden ze er op religieus terrein hele verkeerde ideeën op na- niet iets kunnen leren. Maar dan moeten dat wel concrete zaken zijn die je objectief na kunt gaan.
Van de droomanalyse van Jung erkent WJO dat iemand die pure speculatie kan noemen, maar hij beroept zich dan op het feit dat zijn eigen intensieve omgang met zijn dromen hem geleerd heeft hoe vruchtbaar Jungs opvatting voor hem is geweest. Alsof dat wat hij geleerd (meent) te hebben ook niet puur speculatief is !.

Dromen en het onderbewuste

Ouweneel gaat er – niet ten onrechte – vanuit dat veel van wat we overdag beleven wegzakt in ons onderbewuste en dat het in een droom weer naar bovenkomt.
Daaraan voeg ik toe dat een droom ook kan ontstaan door wat we in onze slaap meemaken. Ikzelf heb daar een heel duidelijk voorbeeld van. Op een keer droomde ik dat ik aan de waterkant lag en naar beneden zakte. Mijn ene been verdween hoe langer hoe dieper in het water. Ik voelde de kou in dat been optrekken en ik was bang dat ik helemaal in het water zou zakken en zou verdrinken. Toen ik met schrik wakker werd, ontdekte ik dat ik met mijn linkerbeen buiten het bed gezakt was. De kou die ik in mijn droom omhoog voelde komen was dus heel goed te verklaren. Mijn geest had dat ‘vertaald’ als wegzakken in water.
Als we erg druk zijn geweest en onze geest heel wat te verwerken heeft gehad dan is er veel kans dat we ‘s nachts dromen en bepaalde zaken op de een of andere manier, soms heel bizarre manier, weer doorleven. In dat verband wijst WJO uiteraard op Pr5:2, zie ook vs.6.
Dit soort dromen mag men dan ‘bedrog’ noemen, ze hebben ons toch vaak wel wat te zeggen, maar dat bedoel ik dan toch wat anders dan de droomduidingen die WJO aan zijn dromen geeft. Je kunt in je droom bijvoorbeeld een ruzie doorleven om een kleinigheid. Misschien heb je in de voorafgaande dagen inderdaad mot gehad met de een of de ander. Bij het wakker worden denkt je nog wat na over de droom en denk je:’Wat heb ik me toch boosgemaakt om een kleinigheid’. Je reactie in je droomtoestand leert je dan iets over jezelf.

Lessen die je uit je dromen trekken kunt

De wijze waarin je in je dromen op bepaalde omstandigheden -die je meent te beleven- reageert, de wijze waarop je in je droom met mensen omgaat, kan je iets laten zien van je zelf, van je karakter. Wat dat betreft blijkt dat WJO zeer ingrijpend bezig is geweest met wat er in de laatse tijd zich op ‘het vergaderingserf’ heeft afgespeeld en ik zou hem willen aanraden voor zichzelf na te gaan wat hij uit zijn dromen leren kan zonder de speculatieve uitlegmethode van Jung erop los te laten.
Ouweneel heeft ongetwijfelt heel wat te zeggen als het gaat om bijbelonderwijs. Ook op wetenschappelijk gebied kunnen we heel wat van hem opsteken. Ik kan het heel goed plaatsen dat hij een roeping voelt om op deze terreinen werkzaam te zijn tot nut van anderen. Maar of dat ook geldt voor wat hij in zijn dromen heeft meegemaakt en zijn duiding daarvan waag ik te betwijfelen. Desalniettemin heeft Ouweneel een interressant boek geschreven waarin hij ons iets van zijn persoon laat zien,wat we in zijn andere boeken niet zijn tegengekomen.

Tenslotte iets waarmee WJO het ongetwijfeld eens zal zijn: God kan ons door allerlei dingen iets leren, maar DE bron waaruit we zijn gedachten leren kennen is zijn Woord. Laat het biddend onderzoeken van die openbaringsbron bij ons de hoogste prioriteit hebben.

Leeuwarden zomer 1999.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies