Hier is weer een notitie uit de oude doos met een toepassing voor onze tijd. In de tijd toen er nog geen gaslampen of olielampen waren, om van electrische lampen maar te zwijgen, vaardigde de burgemeester van een stadje in Normandië de order uit dat ieder die ’s avonds de straat opging een lantaarn bij zich moest hebben. Om te controleren of men zich hieraan hield ging hij de volgende dag ’s avonds de straat op en trof daar een man aan zonder licht. Hij vroeg hem streng of hij de order niet gelezen had. ‘Jawel zei de man, hier is mijn lantaarn’ en hij hief de lantaarn omhoog. ‘Maar er zit niks in’ zei de burgemeester. ‘Er staat ook niet in de order dat er wat in de lantaarn moet zitten’ antwoordde de ‘nauwgezette¹ Normandiër hem.
De volgende dag werd er een nieuwe order uitgevaardigd waarin stond dat men in de lantaarn een kaars moest hebben. ’s Avonds ging de burgemeester weer op pad en trof daar dezelfde man aan en dacht hem nu te grazen te kunnen nemen. Op zijn vraag of hij wel een lantaarn had zei de man: ‘Jawel, kijkt u maar’ en hij trok de lantaarn te voorschijn. ‘Maar er zit geen kaars in’ antwoordde de burgemeester bars. ‘Jawel’ zei de man en hij trok een kaars uit de lantaarn omhoog, maar die brandde niet. Dat wierp de burgemeester de man dan ook tegen. ‘Maar daarover staat niets in het voorschrift zei de man vrij onverstoorbaar. Dus werd er een volgende order uitgevaardigd waarin stond dat men een brandende kaars in zijn lantaarn moest hebben.
Een flauw verhaaltje? Ja, net zo flauw als de opmerking van een van mijn kinderen die net op de middelbare school zat en op mijn vraag of hij mij de boter wilde geven netjes antwoordde dat hij dat wel wou maar de botervloot liet hij rustig bij zich op tafel staan. Toen ik met stemverheffing zei: ‘Nou geef me dan de boter’, zei hij in dezelfde trant als die lantaarnman: ‘maar daar vroeg u toch niet om, u vroeg alleen of ik de boter wilde geven’.
Mijn stukje is nog niet af. De praktische toepassing moet natuurlijk nog komen en die is, dat veel christenen de bijbel lezen op dezelfde manier als de man in Normandië de orders van de burgemeester en als mijn zoon deed met mijn vraag om boter. Als er iets in de Bijbel staat wat hen niet zo ligt, vragen ze niet naar de bedoeling van de bijbeltekst, maar maken ze zich ervan af met: ‘Maar dat staat er niet letterlijk’. Je komt dat in discussies regelmatig tegen. Een dergelijke ‘nauwkeurigheid’ maakt de Schrift ‘dood’. We moeten lezen wat er staat, dat is één ding, maar daarna behoren we ons af te vragen wat de bedoeling is van wat er staat en daarvoor moeten we goed de Schriift nagaan en een verantwoorde uitleg geven.