Betreft: Art. 9 van de Ned. Geloofsbelijdenis.
Vraag:
In dit art. wordt gesproken over valse christussen en ketters, die veroordeeld zijn door de heilige vaders. Wie waren de daar opgesomde mensen, waar kwamen ze vandaan en wat waren hun dwalingen eigenlijk?
Antwoord:
Het betreft: Marcio, zoon van de bisschop van Sinope, hij leefde in (het begin van) de tweede eeuw. Hij leerde,
- dat het christendom iets geheel nieuws was
- dat er twee Goden bestonden: de rechtvaardige God, die de wereld geschapen heeft en die de wet heeft gegeven en de goede God, die het evangelie heeft bekend gemaakt.
- dat niet de lichamen van de gelovigen verlost worden
- dat strenge ascese (onthouding) betracht moet worden
Mani, leefde in de derde eeuw, was van Perzische afkomst stichtte een nieuwe godsdienst en leerde,
- dat er een goede God was met zijn aenonen en de satan met zijn demonen als gelijkwaardige tegenstander (leer van het dualisme, denk aan de oude Perzische godsdienst).
- dat de Oermens, Christus, uit de zon op de aarde daalde en een schijnlichaam aannam.
- Hij verbood het huwelijk voor de ‘volmaakten’. Hij leerde dat de God van de Joden de vorst van de duisternis was en noemde Jezus van Nazareth, een profeet van de duivel, enz.
Praxeas, leefde in (tweede helft van) de tweede eeuw. Was afkomstig uit Klein-Azië. Hij leerde dat Jezus Christus God was in een andere manier van bestaan, en sprak over de Vader.die geleden heeft. Verder is er van zijn leer niet veel bekend.
Sabellius, leefde in de derde eeuw, kwam uit Libië en stichtte een gemeente te Rome. Hij loochende de drieëenheid en gebruikte het volgende beeld voor zijn Godsbeschouwing:
- de zon in haar verschijning is te vergelijken met God de Vader,
- in haar licht is ze een beeld van Christus en
- in haar warmtestraling stelt ze de Heilige Geest voor.
Vader, Zoon en Heilige Geest zijn dus slechts verschijningsvormen van God.