Notities bij het boek ‘Geneest de zieken’ – hoofdstuk 01

BESPREKING VAN DE DETAILS

PROBLEEMSTELLING (hfst 1)

Als ik nu overga tot een bespreking van de details van het boek dan duidt ik de schrijver in veel gevallen kortheidshalve aan met zijn initialen WJO. Vaak maakt Ouweneel een korte opmerking met de vermelding dat hij in een latere paragraaf dieper op het betreffende punt zal ingaan. In dat geval stel ik mijn commentaar uit tot de betreffende paragraaf aan de orde is, tenzij een directe, beknopte notitie op de tekst wenselijk is.

Tegenwoordige ‘genezingsbedienaars’

Na zijn waardering uitgesproken te hebben voor diverse ‘genezingsbedienaars’ beroept WJO zich op blz 16 op het belang van zijn persoonlijke ervaring waarbij hij de namen noemt van T.B. Joshua, Jan Zijlstra, en Victor Emenike. Het woord ‘genezingsbedienaars’ vinden we niet in de Schrift. Op zichzelf heb ik daar niet zo’n groot bezwaar tegen als maar duidelijk is wat ermee wordt bedoeld en dat mis ik hier. Bedoelt WJO mensen die met zieken bidden of heeft hij personen op het oog die de gave van genezing uitoefenen. In verband met wat ik hiervoor over het verschil in ‘genezingsbediening schreef, is duidelijkheid hier wel gewenst!! Dat ook wat betreft de beoordeling van de werkwijze van de door WJO genoemde personen.
Hij beroept zich dus op zijn persoonlijke ervaring en stelt dat theologie van ziekte en genezing niets betekent zonder toetsing aan de praktijk. Nu zou ik mij het liefst alleen beperken tot de leer en niet afgaan op verschijnselen, maar gezien de nadruk die WJO legt op de verschijnselen kan ik me haast niet aan een beoordeling van de verschijnselen onttrekken.

Mijn ervaringen met hen in het verleden die een ‘genezingsbediening'( om dat woord toch maar te gebruiken) claimden zijn zoals ik al liet doorschemeren niet erg bemoedigend en dat maakt dat ik sceptisch sta tegenover wat zich tegenwoordig aandient. Daardoor alleen mag ik me echter niet laten leiden. Anderzijds zie ik het echt niet op mijn weg liggen om naar bepaalde ‘genezingsdiensten’ te gaan en zeker niet om een reis naar Nigeria te ondernemen.

Wel heb ik mij op de hoogte gesteld van de beschrijvingen van anderen die zich daartoe wel geroepen voelden. Het minste wat ik daarvan zeggen kan is dat de berichtgeving erover niet onverdeeld positief is. Dat betreft dan niet alleen de beoordeling van hen die qua instelling negatief staan tegenover dit soort zaken, nee ook uit de charismatische hoek verneem ik kritische geluiden. Wat ik hoor van voorstanders en wat ik gezien heb op de TV nemen tot nu toe mijn scepsis niet weg, integendeel. Het zal duidelijk zijn dat ik niet zonder meer afga op de enthousiaste beoordeling die WJO in zijn boek geeft, waarbij ik uiteraard de oprechtheid van zijn beoordeling niet in twijfel trek. Hierbij wil ik het vooralsnog laten.

Excessen en eenzijdigheden

Op blz. 17-32 geeft onze broeder een vrij uitgebalanceerde beschrijving van de excessen en eenzijdigheden die bij voor – en tegenstanders van de genezingsleer te vinden zijn. Hij maakt daarover waardevolle opmerkingen, maar toch wil ik hierbij een enkel notitie plaatsen. WJO geeft terecht aan dat na de bekering vaak bijzondere vervullingen met de Heilige Geest plaatsvinden en beroept zich daarvoor op diverse schriftplaatsen (noot 7 op blz. 33). Vervolgens stelt hij op blz. 18 dat er niet het minste bezwaar tegen kan zijn als handoplegging van Gods dienaren daarbij van dienst kan zijn. Hij voert daarvoor twee voorbeelden uit de Schrift aan ( noot 8 ), maar die voorbeelden zijn heel speciaal en kunnen niet dienen om de algemeenheid van zijn stelling te onderschrijven. Bovendien zit er een gevaar in handoplegging als namelijk de persoon die dat doet niet vrij is van occulte besmetting of bezetting.

Op blz. 19 bovenaan beroept hij zich op een getuigenis van Wimber dat alle gelovigen die een genezings – en bevrijdingsbediening hebben in tongen spreken en hij vindt dat een veelzeggend iets. Maar spreken deze mensen echt in tongen? ZoÕn losse opmerking vraagt namelijk een uitgebreide toetsing van wat de bijbel onder het spreken in tongen verstaat. Ik heb daar een uitvoerige verhandeling over geschreven en raad die ter lezing aan Zie de website > www.jaapfijnvandraat.nl < rubriek art. discussies
De rest van par. 1.2. bevat een vrij evenwichtige behandeling van de besproken excessen.

Op blz. 23 geeft WJO een lovend getuigenis af over Kathryn Kuhlman. Hij spreekt over duizenden die door haar dienst tot bekering zijn gekomen en ook over duizenden die genezen zijn. Duizenden…dat is nogal wat! Mijn vraag is echter op welke bron WJO zich beroept. Op haar kom ik terug bij de bespreking van perikoop 2.2.2
Op dezelfde bladzij bekritiseert WJO de tegenwerping van Ò de behoudende kantÓ dat we niet de gaven moeten zoeken, maar de Gever (punt 2). In zijn kritiek kan ik meegaan alleen spreekt hij over ÒgavenÓ. Mijn vraag is moeten we ÒgenezingsbedienaarsÓ dan zien als dienaars met een gave. Zo ja dan moet ik ze ook als zodanig beoordelen.
Met zijn kritiek op de uitdrukking Ò niemand gaat er voor zijn tijdÓ ben ik het eens. In 1989 heb ik daarover een vrij uitvoerige verhandeling in de Bode van het Heil geschreven (jrg 132, blz. 116).

Ook kan ik meegaan in de kritiek die Ouweneel heeft op hen die vlotweg genezingen aan de duivel toeschrijven. Men schrijft dan een genezing toe aan God of aan satan. Als men niet overtuigd is dat een bepaalde genezing uit God is, schrijft men die aan de duivel toe. Men vergeet dan dat een genezing kan berusten op placebowerking: We krijgen dan drie bronnen, te weten:

  • ze is uit God;
  • ze is uit de satan;
  • ze is het gevolg van placebowerking in het zieleleven van de patiënt.

Onder een placebo verstaan we een schijn-geneesmiddel. De woorden van ‘genezingsbedienaars’ kunnen namelijk als een placebo werken. De zendingsarts Nolle beschrijft deze werking ongeveer als volgt: je kunt het zieleleven van een mens vergelijken met een meer, waar op de bodem zich rotspieken bevinden. Als het water in het meer hoog staat heeft een schip van die pieken geen last, maar als het water lager en lager gaat staan dan wordt de situatie gevaarlijk. Zo kan iemand die met zichzelf bezig is allerlei kwalen en pijnen voelen en zelfs bij zichzelf opwekken, terwijl hij zich gemakkelijk er boven zou kunnen verheffen als hij een meer positieve instelling krijgt. Men spreekt nogal eens over kwalen die Òtussen de oren zittenÓ en denkt dan aan denkbeeldige kwalen. Nu zijn die er inderdaad, maar er zijn ook gevallen dat er wel degelijk een kwaal is, maar dat die geen uitwerking op de persoon heeft omdat deze zich erboven verheft.

Op de tweede bron wil ik nog even ingaan en wel met deze vraag: Kan satan werkelijk iemand genezen? We vinden dat nergens in de evangeliën of de brieven. Als (enige?) voorbeeld voert men dan Op 13:3 aan, waar we lezen dat de dodelijke wond van het beest uit de zee genezen is. Hier zijn twee dingen tegen in te brengen: ten eerste staat er niet dat satan de wond doet genezen, ten tweede en dat is belangrijk wordt er gezegd dat een van de koppen van het beest als tot de dood geslagen is. Anders gezegd, het gaat hier niet om het beest als een persoon, maar om het rijk dat door het beest wordt voorgesteld.

Op blz 26 schrijft WJO over het bidden naar Gods wil (punt 2). Ouweneel stelt dat je nergens leest dat de Heer tegen een zieke die om genezing bad zei: ‘Ik wil niet’. Dat is een opmerking over wat er niet staat. Zulke opmerkingen komen meer in het boek voor. Maar is daarmee alles gezegd? Had het tegendeel dan per se vermeld moeten worden? Zie hieronder. In ieder geval lezen we dat God op het gebed van Paulus om van de doorn in het vlees verlost te worden niet zegt: ‘Ik wil dat en zal het doen’.

Natuurlijk ka valse berusting bij een patiënt een rol spelen, maar ik denk aan een broeder die bij vele ouderen nog wel bekend is (Ravensberg). Deze man die veel onder zieken werkte en ook dienst deed in de bijbelkiosk te Amsterdam had twee kwalen, de een was meen ik een maagkwaal, de andere betrof astma. Hij heeft God gebeden om genezing van de eerste kwaal en hij is genezen. Wat de astma betreft heeft hij eerst ook wel gebeden, maar hij is daarmee gestopt omdat hij begreep dat het voor zijn bediening onder zieken nuttig was als hij deze kwaal bleef houden.

Op blz.27 beroept WJO zich op zaken die er niet bij vermeld worden (o.a. bij Jk. 5:15), maar moeten die uitspraken er dan wel bij vermeld worden? Het is een goedkoop argument als je je daarvoor moet beroepen op iets wat er niet bij vermeld wordt. Zie daarvoor ook de volgende perikoop.

Zijn de gaven na de apostolische tijd opgehouden (blz. 27, pt 3)? Met deze opmerking moeten we inderdaad voorzichtig zijn. We kunnen God in zijn almacht en soevereiniteit niet beperken. De argumenten voor de gewraakte opmerking komen in hoofdstuk 4 nader aan de orde, maar hier wil ik alleen opmerken dat voorstanders van deze opvatting zich vaak beroepen op wat er niet vermeld wordt, namelijk dat er nergens staat dat deze gaven er altijd zullen blijven. Dat is een zwak argument, maar mag WJO dan wel een beroep doen op wat er niet staat in Jk 5:15 en mogen zij dat dan niet met het oog op Mk 16?

Over punt 4 en 5 (blz. 29, 30 kan ik kort zijn. Met WJO ben ik het eens dat we niet alles op voorhand moeten afwijzen waarvan we niet direct een bijbels voorbeeld hebben, maar ik onderstreep dan ook wat hij aan het slot van pt 5 zegt, dat dit wel moet met vreemde dingen die uitdrukkelijk in strijd zijn met duidelijke bijbelse principes. Ik voeg er aan toe: of met de bijbelse moraal.

Over de punten 6 en 7 kan ik ook kort zijn. Wilde taferelen zijn mogelijk, maar laten het dan echte manifestaties zijn van de satan bij uitdrijven van demonen van demonen bijvoorbeeld. Dat is heel wat anders dan wilde taferelen die aan de Geest van God worden toegeschreven. Bij genezingen vinden we trouwens geen wilde taferelen vermeld in de Schrift

Over het al of niet onmiddellijk plaatsvinden van genezingen en dergelijke wil ik opmerken dat de heling waarover de Bijbel spreekt direct plaatsvond en slechts één keer een herhaling nodig was maar die volgde direct na de eerste ‘behandeling’ (Mk 8:24). Nooit behoefde een genezene na verloop van een bepaalde periode bij de Heer of bij de apostelen terug te komen om nog eens voor dezelfde kwaal ‘behandeld’ te worden, zoals dat bij hedendaagse ‘genezers’ vaak wel het geval is. Ook dit punt komt later nog ter sprake.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies