Notities bij het boek ‘Geneest de zieken’ – hoofdstuk 02

WONDERGENEZING IN DE KERKGESCHIEDENIS (Hfst.2)

In hoofdstuk 2 bespreekt WJO de wondergenezingen in de kerkgeschiedenis. Op zichzelf een interessant onderwerp. Hij begint dat hoofdstuk echter met het naar voren brengen van argumenten waarmee men probeert de bediening van moderne genezingsbedienaars ‘in diskrediet te brengen’.

Als eerste noemt hij dat men probeert ‘gaten te schieten in de levenspraktijk en de prediking van deze genezingsbedienaars’. Ik meen dat WJO hier geen eerlijke voorstelling van zaken geeft Neem Luther….op zijn manier van doen en zijn opvatting over de Joden is heel wat aan te merken, en dat is terecht ook (door vriend en vijand) naar voren gebracht, maar hebben orthodoxe christenen dat ooit gebruikt om gaten te schieten in de bediening van deze hervormer? Immers nee !! Hetzelfde geldt van Calvijn en andere mannen uit de Hervormingstijd.
Waarom gebeurt het dan wel bij de tegenwoordige genezingsbedienaars? Omdat het bij sommigen de betrouwbaarheid van de ‘bedienaar’ betreft en de juistheid van zijn handelingen en omdat het gaat om de toetsing van de leer waarop het hele gebouw van de bediening berust. Men schiet niet zomaar iemand af!
Mijn ervaring is evenwel dat als je wijst op zaken die niet kloppen, men vaak alle bedenkingen eenvoudig wegredeneert.

Als tweede punt noemt WJO de redenering van sommigen dat we in de eindtijd leven en alleen de tekenen van de antichrist hebben te verwachten. Met zijn kritiek op deze stelling ben ik het helemaal eens. De tekenen van de antichrist zijn tekenen van de leugen. Dat betekent niet dat het trucs zijn, maar dat ze dienen om de leugen ingang te doen vinden (verg. Dt 13:1, 2). Daartegenover staan de tekenen van de waarheid die gedaan worden door de twee getuigen te Jeruzalem die in de voetsporen van Mozes en Elia treden (verg. Op 11:1-13). Wat anders is dat er in verleden, heden en toekomst tekenen verricht konden en kunnen worden die geen bevestiging van de prediker voor God inhouden omdat de innerlijke gesteldheid van de betreffende personen niet deugde of deugt (verg. Mt 7:22).

Als derde punt becritiseert WJO de opvatting dat de genezingswonderen beperkt waren tot de apostolische tijd. Terecht zegt hij dat zij die deze gedachte voorstaan niet ontkennen dat er nog genezingswonderen bestaan, maar dat zij ontkennen dat deze wonderen via ‘genezingsbedienaars’ plaatsvinden.
Toch raakt Ouweneel hiermee niet de kern van de zaak en dat wordt medeveroorzaakt door het feit dat hij – zoals al gezegd – niet duidelijk heeft aangegeven wat hij onder genezingsbedienaars verstaat.
Als het gaat om genezing op grond van gebed, zoals we dat vinden in Jak. 5 dan stonden leidinggevende personen in de 19e eeuw (o.a. J.N. Darby) daar niet afwijzend tegenover. Dat vele van zijn volgelingen dat later wel hebben gedaan is jammer, maar dat neemt niet weg dat er tegen genezing op grond van gebed niet zo’n aversie bestond als men vaak aangeeft.
Ten aanzien van het uitoefenen van de gave van genezing ligt de zaak iets anders. Men vindt dat deze gave uitgeoefend moet worden als onderdeel van de evangelieprediking en dat dan in die gevallen waar bevestiging van het evangelie door tekenen op zijn plaats is. Men liet daar ruimte voor o.a. in zendingsgebieden. Tegenover het uitoefenen van deze gave op het terrein van het christelijk erf stond men zeer sceptisch en dat mede omdat van tekenen in de bijbelse zin heel weinig te merken was. Ouweneel en anderen wijten dat aan gebrek aan geloof, maar bij hen die zeggen wel geloof te hebben merken velen ondanks hun verklaringen weinig echte tekenen op

Genezingen tijdens het heidense Romeinse Rijk

De voorbeelden die WJO noemt geven niet de overtuiging dat het gaat om tekenen bij de evangelieprediking ofwel het uitoefenen van de gave van genezing. Toch spreekt hij over ‘wondergaven’ terwijl de voorbeelden die hij noemt, handelen over genezing op gebed. Hier zien we de verwarring optreden waarvoor ik het begin waarschuwde.

Dit punt 2.1.2. wekt echt niet de indruk dat ‘wondergaven’ zo algemeen waren als WJO stelt. Zijn vraag ‘waarom zouden ze het dan niet in later eeuwen geweest kunnen zijn ?’ , blijft een open vraag, maar laat ik de zaak eens mogen omdraaien. Als door de dienst van één vrouw, Kothurn Kuhlman, duizenden
genezen zijn zoals Ouweneel voorgeeft, dan moeten er in het tijdvak 100-300 n. Chr. toch zeker tienduizenden genezen zijn? Daar hoor je echter niets van in zijn betoog. Anders gezegd hij overspeelt in deze perikoop zijn hand.

Men kan natuurlijk stellen dat door de zonden van de christenen de genezingen in later tijd minder voorkwamen. Dat is een mening, maar men kan daar een andere tegenover stellen, namelijk dat God het niet meer nodig achtte op christelijk erf wonderbare genezingen te schenken.

Genezingen na de kerstening van het Romeinse rijk

In paragraaf 2.1.3 schrijft onze broeder dat na de dramatische omwenteling de genezingswonderen niet onmiddellijk uitbleven. Nu hoeft dat ook niet onmiddellijk te gebeuren, ze kunnen ook langzaam ophouden. Maar goed, ook in deze perikopen gaat het, voor zover ik dat beoordelen kan, weer over genezing op grond van gebed.
Ouweneel noemt als grote slag voor de genezingsbediening dat de zalving met olie niet meer toegepast werd op zieken maar op stervenden. Zijn kritiek daarop is zeer terecht, toch wil ik erop wijzen dat niet de zalving op zichzelf de genezing bewerkt maar het gebed van het geloof. Dat onderschrijft WJO ook. Uiteindelijk bewerkt God natuurlijk die genezing maar dat op grond van het gelovig gebed van de voorbidders.
Maar dat daar gelaten ook deze perikoop gaat over genezing op grond van gebed en niet om tekenen die de prediking van het evangelie bevestigen en daar gaat het nu juist om als we spreken over tekenen in de apostolische tijd. Het verwarrende spreken over ‘wondergaven’ merken we ook in deze perikoop
op (bl.40)

De Reformatie

Ouweneel haalt hier Luther aan die volgens hem een nieuw en verfrissend zicht op de genezingsbediening heeft gegeven. Uit het citaat dat hij uit de Tischreden overneemt kan ik echter alleen afleiden dat Luther bij alle zware ziekten de duivel als de veroorzaker en bewerker ziet. In verband met Ex. 4:11 is dit op zijn zachtst gezegd een erg eenzijdige voorstelling van zaken, maar belangrijker is dat ook in het geval van de genezing van Melanchton het om gebedsverhoring gaat.

Natuurlijk zou het fantastisch zijn als we meer in geloofskracht net als Luther pleiten op gebedsverhoring in verband met genezing van zieken, maar dat is niet het punt waar het in deze perikoop om gaat. Het gaat weer heel duidelijk om gevallen van genezing op grond van gebed. Jak. 5:14 wordt hier aangehaald (zie blz.43 en vooral blz. 44 bovenaan. Voor een nieuw inzicht bij Luther op de genezingsbediening draagt Ouweneel geen stenen bij.

De berustingsgedachte van Calvijn kunnen we laten rusten, want dat raakt het punt niet waar het mij omgaat. Het gaat namelijk om de vraag of er sprake is van tekenen die de prediking van het evangelie bevestigen of
dat het wonderen betreft van genezing op grond van gebed.

Het protestantisme 2.2.2

In deze perikoop vermeldt WJO een groot aantal personen van wie genezingswonderen worden verhaald. Het is vervelend dat ik steeds weer op hetzelfde aambeeld moet slaan, maar hier wreekt zich opnieuw dat Ouweneel niet aangeeft wat voor soort genezingen door deze mensen werden verricht.
Los daarvan is het de grote vraag hoe betrouwbaar de berichten over deze genezingen zijn. Veel van deze personen ken ik niet en daar ga ik dus niet op in, maar bij enkelen wil ik wel een kanttekening plaatsen.

Edward Irving. Een buitengewoon begaafde prediker, maar niet vrij van bedenkelijke leringen en vreemde opvattingen over het apostelschap dat weer hersteld moest worden;

A.B. Simpsom. Van hem wordt getuigd dat hij vele genezingswonderen heeft verricht, maar ik kreeg jaren geleden een bericht onder ogen van een zuster die dertig jaar met hem had samengewerkt. Deze vrouw kwam met een schok tot bezinning toen iemand overleed die mede op haar aanraden haar noodzakelijke medicijnen had laten staan en doktershulp geweigerd had. Ze liet toen de hele bediening van Simpsom gedurende die dertig jaar aan haar geestesoog voorbijgaan en kwam tot de erkenning dat ze in al die dertig jaar niet één echte genezing had meegemaakt. Was ze dan een bedriegster? Nee, maar ze geloofde de stelling dat God ook nu nog wonderbare genezingen wil bewerken en ze nam (onkritisch) als vervulling van deze stelling aan wat ze zag gebeuren. Ze bedroog zichzelf en daardoor ook anderen;

Kothurn Kuhlman. Een omstreden figuur. WJO geeft dat zelf aan door op blz. 49 een beschrijving van haar optreden door John Wimber te vermelden. Ik had al eerder over haar gelezen en wel dat als ze naar het podium ÒschreedÓ de personen die haar daar opwachten als luciferhoutjes achterover tegen de grond vielen en dat zonder dat er nog een woord gepredikt was! Dit achterover vallen noemt men vallen in de Geest, maar ik kan er echt niets in zien dat tot verheerlijking van God is. Graag verwijs ik naar mijn website ( art. discuss. Vallen in de Geest is dat Bijbels?) waar ik in een tweetal artikelen de argumenten voor mijn opvatting gegeven heb;

William Branham. Terecht noemt Ouweneel dit een extravagante figuur, maar hij vermeldt hem dan toch maar, terwijl deze man een flagrante dwaalleer bracht!! Hij noemt hem zelfs meerdere keren in zijn boek. Ik begrijp dat totaal niet en vraag me af in hoever WJO verblind is door zijn visie op ziekengenezing dat hij de realiteit uit het oog verliest;

Hermann Zaiss. Hem noemde ik al eerder. Zijn optreden kan ik me nog goed herinneren maar van genezingswonderen in ons land heb ik niets meegekregen, eerder het tegendeel Iemand die ik persoonlijk kende was bij hem van een hartkwaal genezen. Hij getuigde daarvan in een destijds bekend blad, maar stierf korte tijd later aan de kwaal waarvan hij (gezien de verschijnselen) nooit genezen was;

Karel Hoekendijk. Op gebied van genezingen ook een twijfelachtige figuur. Mijn broer maakte een samenkomst van hem mee in Leeuwarden, maar was – om het maar zacht uit te drukken – niet gecharmeerd van zijn optreden;

Johan Maasbach. Een vlotte zakenman die zijn boodschap wel aan de man wist te brengen en behoorlijke sommen aan collectes wist binnen te halen in emmers die de zaal rondgingen. Hij is daarin de enige niet. Iemand heeft het eens zo getypeerd: Deze mensen hebben naar hun zeggen geloof voor geweldige dingen behalve voor de financiële voorziening van hun campagnes. Dat is scherp gezegd, maar het klopt met de werkelijkheid!! Tijdens een van zijn uitzendingen hoorde ik Maasbach aan de zieke luisteraars vragen hun hand op het radiotoestel te leggen dan zou hij met ze bidden om genezing. Dit wekte de indruk alsof de zieken dan direct ‘ethercontact’ met hem zouden hebben, maar de uitzending van deze opname van de spreker vond plaats toen zijn dienst allang afgelopen was. Niet alleen de afstand moest overbrugd worden, maar ook nog eens de tijd. Het klinkt hard, maar ik heb hier de neiging aan ‘boerenbedrog’ te denken. Verderop zullen we zien dat WJO de gedachte van dit overbrengen van kracht tot genezing nota bene steunt;

T.L. Osborn: Van Osborn heb ik verslagen van zijn campagnes via de radio en krantenberichten gevolgd en ik durf rustig te stellen dat het gebakken lucht was. In de krant stond destijds een verzuchting van het verplegend personeel van de psychiatrische inrichting in Zuid Laren. Zij klaagden dat Osborn in Groningen was geweest maar dat zij met de brokken zaten van mensen die geestelijk totaal ontwricht waren.
In een artikel uit later tijd vanuit Amerika werd bericht hoe door zijn bediening iemand uit de dood was opgestaan. Osborn liet de planken waarop de ‘dode’ had gelegen uit het podium lichten en in kleine stukjes verdelen die als genezingsrelikwieën verkocht werden. Terecht heeft ds, Hegger, die toch niet bepaald afwijzend staat tegenover charismatische uitingen, dit gebruik scherp veroordeeld.
Helaas is de reeds genoemde brochure ‘De zogenaamde gebedsgenezing getoetst aan de Schrift’ die ik naar aanleiding van het optreden en de publicaties van Osborn schreef uitverkocht. Achter de inhoud van die brochure waarin ik zijn leerstellingen onder de loep nam, sta ik in grote lijnen nog steeds;

Temilope Balogun Joshua: Dit is ook een zeer omstreden figuur en dat ook in charismatische kringen. Ik zie ervan af dit nader uit te werken want er is zoveel pro en contra over deze persoon geschreven dat iedereen daarvan wel op de hoogte kan zijn;

Jan Zijlstra. WJO heeft ook Jan Zijlstra genoemd. Deze persoon is veel evenwichtiger dan anderen met een ‘genezingsbediening’. Ik zag het interview dat Andries Knevel met hem had in “het elfde uur” en dat kwam bij mij goed over. In Dokkum is er van Zijlstra een genezinsgeval bekend dat nogal indruk gemaakt heeft. Een zuster die een wrak was, is genezen en is nu erg actief in geestelijk werk. Toch meen ik dat Zijlstra het onderscheid tussen genezing op gebed en genezing door de gave van genezing niet altijd in praktijk brengt. In een krantenartikel las ik tenminste dat hij met een reumapatient bidt en dat hij de reuma beveelt het lichaam te verlaten. Nu is het gevaarlijk om op een krantenartikel af te gaan, maar het gaat om een betrouwbaar dagblad. Ook valt het me op dat in de dienst van Zijlstra die ik op de TV zag er geen zichtbare genezingen plaatsvonden. Geen misvormde ledematen die hersteld werden of iets dergelijks. Ik mis dus wonderen die voor de toeschouwers verifieerbaar zijn. Maar goed ik wacht af hoe zich deze broeder ontwikkelt en sta open voor een positieve benadering.

Nu kan men door kritiek op bepaalde personen te uiten in feite zijn eigen mening willen handhaven. Dat gevaar onderken ik. Anderzijds is het natuurlijk wel de vraag of God personen wil gebruiken op wie terdege kritiek te uiten is. Daarbij lopen voorstanders het gevaar alle kritiek onder de mat te vegen. Zelf heb ik de ervaring dat als je voorzichtig enkele dingen noemt die aanvechtbaar zijn, men dat bagatelliseert – zoals al gezegd – en het aan de kant schuift met redeneringen als: ‘het hoeft toch niet precies zo te gaan als het in de bijbel staat’. Dat hoeft inderdaad niet want de voorbeelden in de Bijbel zijn vaak beschrijvingen van wat er gebeurde en geen voorschriften hoe het moet gebeuren, maar daarmee kan men weerzinwekkende situaties niet goedpraten.

Tot slot van deze perikoop nog dit: zijn er geweldige wonderen tijdens de campagnes van de hier door WJO genoemde personen gebeurd en dat in dezelfde zin als die we in het boek Handelingen vermeld vinden? Ik ben daarvan niet overtuigd. Iemand merkte eens op- ik meen ten aanzien van Lourdes – dat je er veel krukken ziet hangen, maar geen kunstbenen. Deze opmerking is ook toepasselijk op een seculiere genezer wiens wachtkamer vol krukken hing.

Ouweneel geeft zelf aan dat op diverse van de personen die hij aanvoert kritiek te leveren valt, maar toch vermeldt hij ze alsof het aantal overtuigen moet. Hier kunnen we denken aan een bekende uitspraak: Wie teveel wil bewijzen, die bewijst uiteindelijk niets’. Ik hoop niet dat er een herdruk van ‘Geneest de zieken’ komt maar indien wel dan mag de schrijver deze perikoop m.i. best eens saneren.

De Broederbeweging

Dit is een heel interessante perikoop. Voor jongeren die annex zijn met deze beweging zal het onthullend zijn wat WJO over J.N Darby opmerkt. Deze voorman in de beweging stond helemaal niet afwijzend tegenover de toepassing van Jak. 5 . Sterker nog: hij heeft de zalving van zieken zelf toegepast in een paar gevallen. Ook vond Darby dat christenen in staat moesten zijn om demonen uit te drijven in de naam van Jezus Christus. Maar dan stelt WJO op blz. 53 dat Darby zelf een blokkade is geweest voor het nader uitwerken van de ‘zijlijnen’ in zijn leer. Hij wijst daarbij op de opvatting van Darby dat hij van de ’tekengaven’ stelt dat ze bestemd waren voor de inauguratie van het christendom en dat er geen aanwijzing is voor hun continuering. WJO reageert daarop met de tegenvraag of er dan wel aanwijzingen zijn voor hun stopzetting en hij geeft met een beroep op paragraaf 2.1.2 aan dat er wel degelijk aanwijzingen zijn voor de continuering van de gaven.

Deze kwestie komt in par. 4 uitgebreid ter sprake en daarom hier slechts deze opmerking: voor de stopzetting van de tekengaven (althans in een bepaald opzicht) zijn wel degelijk argumenten vanuit de Schrift aan te voeren en de verwijzing naar par. 2.1.2 is niet veelzeggend omdat op diverse getuigenissen daar genoemd ernstige kritiek te oefenen valt en het bovendien daarbij niet duidelijk is dat het om ’tekengaven’ gaat die in de dienst van de evangelieprediking worden uitgeoefend.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies