Genesis 1:29
En God zei: Zie ik geef al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte waaraan zaaddragende vruchten zijn ; het zal u tot spijze dienen. Gn 1:29
Hier treffen we het ‘eerste’ voedselvoorschrift aan voor de mens. Het valt op dat er alleen gesproken wordt over zaaddragend gewas als voedsel. Na de zondeval wordt tegen Adam gezegd dat hij ‘het gewas des velds’ zal eten (Gn 3:18). Dit mogen we wel zien als een uitbreiding van het eerste voorschrift. De mens zal nu niet alleen meer ‘vruchten’ eten maar ook ‘groenten’. We zouden kunnen spreken van een ‘tweede’ voedselvoorschrift. Later wordt aan Noach en zijn nakomelingen weer een uitbreiding gegeven en wel dat de mens alles mag eten wat ‘zich roert’(Gn 9:3). Dat slaat dus op het eten van vlees van dieren. Daarbij kunnen we spreken van een ‘derde’ voorschrift. Veel later wordt aan het volk Israël voorgeschreven welke dieren ze wel en welke ze niet als voedsel mogen gebruiken. God maakt dan onderscheid tussen reine en onreine dieren (zie Lv 11). Dat is dan een ‘vierde’ voorschrift.
Kenmerkend is dus dat de mens in het begin alleen vruchten en zaden als voedsel toegewezen krijgt. Het is van belang op te merken dat God daarbij spreekt over het zaaddragend gewas ‘op de gehele aarde’. Daarin vinden we weer een aanwijzing dat het niet de bedoeling was dat de mensen op een kluitje zouden blijven zitten maar zich over de aarde zouden verspreiden.
Het bericht over de torenbouw van Babel laat zien, dat de mensen zich aan deze gedachte niets gelegen laten liggen en ze toch bij elkaar willen