Zoals gezegd zetten we de bespreking van Openb. 20 voort en we doen dat door weer mening A en mening B na elkaar weer te geven.
10) Opvattting A In Openb. 20:4 gaat het om zielen van gelovigen. Zij hebben in de loop van de geschiedenis (hoe dan ook) de wereldse machten weerstaan en na hun sterven (op welke wijze dan ook) regeren en oordelen zij met Christus. De uitdrukking “zij werden levend” ziet op de geestelijke opstanding van de gelovigen in deze tijd (zie Ef. 2:1,5).
Opvatting B. Openb.20:4 spreekt over oordeel en regering. Blijkens Luk. 22:30 vindt dat plaats als de Heer zijn discipelen het koninkrijk beschikt. Nu zit de Heer met de Vader in zijn troon, er komt echter een tijd dat wij met de Heer zullen zitten op zijn troon (Openb.3:21). Ook 1Kor.6:6 spreekt over het uitoefenen van het oordeel door de gelovigen als een toekomstige gebeurtenis.
In Openb. 20:4 gaat het om tenminste twee specifieke groepen van gelovigen en wel bij beide groepen om martelaren. De eerste groep zijn de martelaren die in Openb. 6:9 zijn aangeduid en die gestorven zijn “om het woord van God en om het getuigenis dat ze hadden” in de tijd vóórdat de antichrist optreedt. De tweede groep zijn zij die nadat het beest zijn macht ging uitoefenen geweigerd hebben zijn beeld te aanbidden en die het merkteken aan hun voorhoofd en hun hand niet ontvangen hebben. Zij werden eerder aangeduid in Openb. 13:15, zie ook vs 16. Het “zij werden levend” slaat op een daadwerkelijke opstanding. N.B. Onder de “zij” van vers 4a verstaan sommigen de gelovigen die vóór de vervolgingsperiode(n) van Openb. 6 en 13 door de Heer zijn thuisgehaald (zie Joh. 14:1-3; 1Thess. 4:15-18)
11) Opvatting A. “De overige doden werden niet levend” (vs 5) ziet op ongelovige mensen, zij blijven dood in hun overtredingen en zonden (Ef2:1) en hebben na hun dood geen deel aan de regering van Christus. Want zij hadden geen deel aan de geestelijke opstanding die hier de eerste opstanding wordt genoemd.
Opvatting B. Het niet levend worden houdt in dat dit mensen zijn die in ongeloof zijn gestorven en die aan de 1e opstanding, die een lichamelijke opstanding inhoudt, geen deel hebben. Zij blijven gedurende de periode van het 1000j rijk in de dood en staan lichamelijk op na het duizendjarig rijk.
12) Opvatting A. Zij die aan de eerste opvatting deel hebben (vs 6) slaat op de gelovigen die op grond van hun geloof met Christus zijn opgestaan of levendgemaakt in de zin van Ef.2:1,5. Het betreft een geestelijke opstanding. Over hen “heeft de tweede dood geen macht”, d.w.z. zij zullen niet geworpen worden in de poel van vuur ofwel in de hel. Hun namen staan namelijk in het boek des levens (zie vs. 14,15)
Opvatting B. De term “de eerste opstanding” slaat terug op “het levend worden” van vers 4b en heeft net als deze uitdrukking betrekking op een lichamelijke opstanding. Zij die aan deze eerste opstanding deel hebben zijn gelovigen, over hen heeft de tweede dood geen macht, ze worden niet geworpen in de poel van vuur ofwel in de hel. Hun namen staan namelijk in het boek des levens.
Hiermee is de bespreking van de twee opvattingen over de “plaatsing in de tijd” van de periode van het 1000j rijk ten einde. Ik raad ieder aan de twee opvattingen tegen elkaar af te wegen. IK hoop nog een of meer vervolgen te schrijven waarin ik een overzicht hoop te geven over wat de Schrift zegt over tweeërlei opstanding en waarin ik wil in gaan op dat wat in enkele e-mails naar voren is gebracht voordat ik met dit overzicht van twee opvattingen begon