Slaat Op 20:1-6 op de tijd na der hemelvaart van Christus?
De vraag waar we ons nu mee bezighouden is of Jezus Christus zijn Messiaanse regering na zijn hemelvaart heeft aanvaard? Of anders gezegd: ziet het regeren waarover Op. 20:1-6 spreekt op “deze” tijd?
Zij die opvatting A zijn toegedaan beantwoorden deze vraag bevestigend en zien in de uitwerking van het evangelie in de loop van de tijden een openbaring van dit heersen van Christus. Men beroept zich voor deze gedachte op Mt 28:18 waar we de woorden van de Heer Jezus lezen: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde” waarop direct volgt: “Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen…”.
Verder is er de mededeling in 1Ko. 15: 20-28 dat Christus moet heersen totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd.Dat laatste gebeurt pas bij de verschijning van Christus, voor die tijd regeert Hij dus.
Tegenargumenten
Tegen het bovenstaande is het volgende in te brengen: In Op. 3:21 lezen we deze woorden van de Heer: “Wie overwint, hem zal ik geven met Mij te zitten op mijn troon. zoals ook Ik overwonnen en Mij gezet heb met mijn Vader op zijn troon”. Deze uitspraak houdt in dat met de hemelvaart van de Heer nog niet zijn eigen, messiaanse regering is begonnen. Wel heerst Hij samen met zijn Vader, zoals Hij dat in zekere zin ook deed voordat Hij naar deze aarde kwam, maar dit is niet hetzelfde als zitten op zijn eigen troon. Dat laatste moet nog gebeuren.
Christus heeft wel alle macht gekregen, maar Hij oefent die uit in verband met de zijnen die Hij uitzendt in deze wereld om het evangelie te verkondigen. Een illustratie uit het Oude Testament kan dienstig zijn. David was tot koning gezalfd lang voordat hij de troon besteeg. Zijn macht oefende hij uit over allen die naar hem toekwamen. Zijn koninklijke heerschappij die hij in principe al bezat, kon hij pas uitoefenen toen hij koning werd (eerst in Hebron, later in Jeruzalem).
Ik beschik u een koninkrijk
Met de uitspraak uit Op. 3:21 stemt overeen het woord van de Heer weergegeven Lk. 22:29, 30 :” En Ik beschik u een koninkrijk, zoals mijn Vader Mij heeft beschikt, opdat u eet en drinkt aan mijn tafel in mijn koninkrijk en op tronen zit om de twaalf stammen van Israël te oordelen”. Uit deze teksten blijkt duidelijk dat de Heer het heeft over een toekomstig koninkrijk, dat Hij zijn koninkrijk noemt.
Tweemaal ‘daarna’
Tenslotte nog iets over 1Ko 15:23-26. Dat gedeelte gaat over de opstanding en zegt dat in Christus allen levend gemaakt worden, maar dat gebeurt in een bepaalde volgorde. Christus is de eersteling. Hij is opgestaan als eersteling uit de doden. Daarna zullen zij opstaan die van Christus zijn (het gaat dus om gelovigen) bij zijn komst. Dit “daarna” omvat nu al een periode van bijna 2000 jaar. Daarna is het einde. Dit tweede daarna hoeft net zo min als het eerste direct te volgen op wat vooraf genoemd wordt, namelijk zijn komst. Het vervolg definieert namelijk het tijdstip. Het einde komt als Hij het koninkrijk aan God de Vader overgeeft en dat vindt plaats als Hij alle gezag en alle kracht te niet gedaan heeft. Want Hij moet regeren totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd.
Dat onderwerpen van de vijanden wordt in het boek Openbaring aangegeven in hoofdstuk 19:11-21. Maar dat is niet het eind van zijn regering, maar pas het begin. Het eind is namelijk als de laatste vijand, dat is de dood, te niet gedaan is. Die ondergang wordt niet beschreven in Op. 19:20,21, maar in Openb. 20:11-20 en dat na het te niet doen van de duivel en zijn trawanten, beschreven in Openb. 20:7-10.
En… tussen Op. 19:20,21 en Openb. 20:7vv en vers 11vv vinden we nu juist de vermelding van de regering van Christus gedurende duizend jaren. Zo valt dus alles precies op zijn plaats.