Notities over het duizendjarig rijk (i)

Regeren de ontslapen gelovigen?

j. Nadat we de vraag behandeld hebben of Jezus Christus in deze tijd zijn Messiaanse regering uitoefent, zullen we ons bezig houden met de daarmee verbonden kwestie of de ontslapen gelovigen met Hem regeren.

Zij die deze vraag positief beantwoorden, beroepen zich erop dat er in vers 4 slechts sprake is van “zielen” van hen die om het om het woord van God onthoofd waren…..”Hij zag deze personen niet als volkomen mensen bestaande uit lichaam en ziel en die dus uit de doden waren opgewekt, maar hij zag hun zielen” (Korte Verkl., blz 299).

Greijdanus beroept zich op Op. 6:9 waar met “zielen van hen die geslacht waren” onmiskenbaar op personern gedoeld wordt op personen die hun lichaam misten. Vervolgens merkt deze schrijver op dat het hier niet alleen gaat om martelaren, maar ook over alle gelovigen en getrouwen des Here, die sterven (K.V. blz.300).

Zielen onder het altaard

Zonder Dr. Greijdanus onderuit te willen halen wil ik toch op wat hij en anderen met hem beweren een duidelijk commentaar geven en ik doe dat duidelijksheidshalve puntgewijs:

I. Er wordt in de Schrift erg weinig gezegd over de toestand van de ontslapenen. We vinden slechts enkele gegevens in Lk.16:19-31; 23:43; Fp.1: 21-23 en Op.6::9-11. Deze gedeelten houden in dat de ontslapenen een heerlijke positie innemen, maar nergens staat dat ze een heersende positie innemen;

II. De zielen in Openb. 6 worden ook niet geschetst als zittend op tronen, maar als zielen onder het altaar en hun wordt gezegd, dat ze rusten moeten totdat hun medeslaven gedood zullen zijn. Deze zielen verkeren in afwachting van hun toekomstige beloning, net zoals ervan Christus staat dat Hij zich gezet heeft aan Gods rechterhand “totdat zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank voor zijn voeten” (Hb.11:13, Ps110:1);

III. Het is so-wie-so al een vreemde gedachte dat mensen in een ontlichaamde staat, dus als “incomplete” mensen op tronen zullen om te heersen;

IV. Er komt bij dat van deze personen in vers 4 gezegd wordt dat ze “leefden”. Er heeft dus een verandering van toestand plaatsgevonden. Deze zielen zijn niet in de dood gebleven. In vers 5 wordt dan ook over de eerste “opstanding” gesproken. Het gaat echt niet aan dit “zij leefden” toe te passen op het levend gemaakt zijn met Christus waarover Ef. 2:5 en Ko.2:13 spreken . In die verzen staat levend gemaakt in Christus tegenover dood zijn in overtredingen en zonden. Anders gezegd tegenover geestelijk dood zijn wordt gesteld het geestelijhk levend worden. In Openb. 20:4 staat het levend worden of het zij leefden tegeover het onthoofd zijn.

V. Evemin gaat het aan dit een geestelijke opstanding te noemen met een beroep op Ef.2 en Ko 2. Van de overige doden wordt gezegd dat ze niet leefden voordat de duizend jaren voleidigd waren, maar na die duizend jaar werden ze wel degelijk levend, en ze stonden wel degelijk op. Welnu zo goed als dat een letterlijk levend worden en een lichamelijke opstanding is, zo goed is het levend worden van de martelaren een lichamelijk gebeuren en hun opstandig een lichamelijke opstanding.

VI. Een volgende consequentie van de hier bestreden opvatting is dat de ontslapenen niet allen duizend jaar regeren. Degenen die in de eerste eeuwen van het christendom ontslapen zijn, zouden dan al bijna tweeduizend jaar met Christuys regeren en dat zij die vlak voor de terugkeer van Jezus Christus overlijden nog geen jaar met Hem geregeerd hebben. Het gaat hierbij niet om de vraag of de duizend jaar precies als duizend jaar moeten opvatten. Het gaat er alleen om dat de een een heel lange tijd met Christuys regeert en de ander dat slecht een korte tijd doet. Dat valt absoluut niet met elkaar te rijmen

VII. Tenslotte is er tegen deze opvatting nog in te brengen dat het in deze verzen om mensen gaat die als martelaren voor hun geloof gedood zijn. Van de eerste groep wordt gezegd dat ze om het getuigenis van Jezus en om het woord van God gedood waren. Datzelfde getuigenis wordt gegeven van de zielen onder het altaar. Verder is er sprake van hen die het beest of zijn beeld niet hadden aanbeden. Deze leefden uiteraard in de tijd toen het beest optrad. We vinden hun dood aangegeven in Op 13:15. Deze beide groepen vinden we hier verenigd (dat klopt precies met Op. 6:11. Welnu, het gaat absoluut niet aan om dit vers toe te passen op gelovigen uit allen die in de christelijke tijden gestorven zijn.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies