Betreft: Openb. 5:9-11
Vraag:
a) In welke tijdsperiode vindt de wraak waarover in dit vers gesproken wordt plaats?
b) Kunt u een overzicht geven van de openbaringen van de 7 zegels? Komt dit overeen met onschuld, geweten, bestuur, belofte, wet, genade, 1000j vrederijk?
Antwoord:
a) Vanaf hoofdstuk 4:1 begint het derde deel van het Boek de Openbaring (zie de indeling in 1:19. De Gemeente is dan van de aarde opgenomen. Tussen de Opname van de Gemeente en de Verschijning van de Heer met de hemelse gezaligden (waaronder die van de Gemeente, vinden de gebeurtenissen plaats die in hoofdstuk 6-19 beschreven staan.
In die tussenperiode vindt er vervolging plaats van de heiligen die dan op aarde God dienen. Er is een beginperiode en de martelaren daarvan zien we onder het altaar 6:9). Ze roepen om wraak, maar moeten wachten tot ook hun medeslaven gedood zullen worden. Dat zijn degenen die het beeld van het beest niet willen aanbidden (zie hfst. 13). Dat zijn de heiligen uit het tweede deel van de tussenperiode, ofwel uit de eigenlijke grote verdrukking.
Deze beide groepen martelaren vinden we verenigd bij de verschijning van de Heer (zie Openb. 20:4). Nu hebben in de tussenperiode diverse oordelen van de Heer al de vijanden van God op aarde getroffen, maar bij de verschijning van de Heer vindt het oordeel plaats over de goddelozen waar de martelaren in 6:9 om vragen. Bij dat oordeel zijn deze martelaren ingeschakeld zoals uit 20:4 blijkt.
b) Naar mijn overtuiging stellen de zegels dit voor:
a. Het witte paard = prediking van een schijnevangelie;
b. Het rode paard = ontstaan van oorlogen;
c. Het zwarte paard = hongersnood;
d. Het vale paard = epidemieën;
e. Vervolging (zie de parallel met Matt. 24:5-8);
f. Krachten van de hemel (Matt. 24:29).
Daarna volgen de zeven bazuinen (zie Openb. 8).
Een overeenkomst zoals u oppert, kan ik niet zien.