Opstanding – bewijsteksten

Vraag:

Zijn er in het OT meer plaatsen die aangeven dat Christus moest opstaan dan die waarop Hd 2: 22-32 en 13: 30-37 doelen

Antwoord:

Er wordt in het OT. weinig over de opstanding gesproken. Het feit dat God zich de God van Abraham, Isaäk en Jakob noemt, lang nadat deze aartsvaders zijn gestorven, geeft een aanwijzing betreffende de opstanding (Ex 3: 6, vgl. Mk 12: 26, 27).
Verder duidt het feit, dat Jakob (evenals Jozef) in het land Israël begraven wilde worden, erop dat ze een opstanding verwachtten.

Heel duidelijk is Dn 12:1, 2, 13 waar eerst over de opstanding in het algemeen en daarna over de opstanding van Daniël zelf gesproken wordt.

Dat de gelovigen uit de oude bedeling het feit van de opstanding kenden, blijkt ook uit de woorden van Martha (Jh 11: 24). Het laat zich eveneens afleiden uit de woorden van de Heer Jezus (Jh 6: 39, 40, 44, 54).

Naast de uitspraken in Hd 2 en 13 genoemd, hebben we in Jb 19: 25, 26 een aanwijzing dat de Christus zou opstaan. Er staat namelijk, dat Hij op het stof zal optreden, tevens geeft dit vers aan, dat Job voor zichzelf ook de opstanding verwachtte.
Duidelijker is Js 53, waar na de beschrijving van de dood van de Messias en het begraven zijn in het graf van een rijke, gesproken wordt over Zijn beloning die bestaat in overwinning en regering.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies