Vraag:
Deze begrippen, die te maken hebben met de wedergeboorte, zijn ons niet duidelijk. Graag een toelichting
Antwoord:
Als iemand tot bekering en geloof in Jezus Christus komt dan is hij wedergeboren. God ziet zo iemand dan niet meer in Adam, maar in Christus aan. Dat wil zeggen God ziet de gelovige niet meer als een zondaar die verbonden is met Adam die in de zonde viel, maar Hij ziet de gelovige besloten in Christus als vrijgemaakt van de macht van satan, zonde en dood. De gelovige is een kind van God geworden.
Als het gaat om ons bestaan vóór onze bekering dan spreekt de Schrift over ‘de oude mens’. Ons bestaan werd toen beheerst door ons zondige ‘ik’ ook al leefden we uiterlijk misschien niet in groot kwaad. Voor zulke zondaren is Jezus Christus gekruisigd. Hij nam onze plaats in en onderging het oordeel van God op het kruis. De Schrift zegt daarvan dat ‘onze oude mens met Hem gekruisigd is’ (Rm 6:4).
De gelovige leeft na zijn bekering anders dan vóór die tijd. Hij houdt nu met God rekening. Niet alleen zijn positie voor God is veranderd, ook zijn innerlijk is veranderd. Met het oude bestaan hebben we afgerekend. We willen ons niet meer laten leiden door de zondige begeerten van vroeger. Ons denken is vernieuwd, we bedenken de boze dingen niet meer, maar zijn innerlijk veranderd. We hebben zo zegt vers 23,24 de nieuwe mens aangedaan.
Ik illustreer dat even met een gewoon voorbeeld. Het kan gebeuren dat een kind in zijn pubertijdsjaren zich onmogelijk gedraagt. Overal tegen aanschoppen, kritiek op iedereen, enz. Na een tijd kom je dat kind weer tegen en je merkt op dat hij zich heel anders gedraagt. Je zegt dan: ‘het is een heel ander kind geworden’. Welnu, iets dergelijks gebeurt als een zondaar zich bekeert. Die verandering zet zich echter in de praktijk niet automatisch door. We hebben namelijk nog het vlees in ons. Vandaar dat vers 25 zegt dat we de leugen moeten afleggen, enz. We moeten die vernieuwing van ons gemoed, omzetten in vernieuwing van onze daden.
Dat zien we ook in Ko 3: 9. De gelovige heeft de oude mens met zijn praktijken afgelegd. Er heeft een volkomen gemoedsverandering bij hem plaatsgevonden, maar dat moet in de praktijk van elke dag zichtbaar worden. Vandaar dat vers 8 zegt: leg af…. en vers 12:doet dan aan…
Door het geloof hebben we dus een nieuwe positie voor God gekregen. We zijn kinderen van Hem geworden. Ons denken of beter bedenken is ook vernieuwd. We bedenken niet meer de wereldse dingen van vroeger, maar de dingen die van de Geest zijn. In de derde plaats is onze wandel vernieuwd. We wandelen niet meer zoals de ongelovigen, maar doen de dingen die tot eer van God zijn.
Wat dat laatste betreft is er een spanningsveld tussen dat wat we principieel weten en dat wat we er praktisch van verwerkelijken. Hier geldt de regel dat onze positie niet afhangt van onze praktijk, maar dat we moeten streven onze praktijk in overeenstemming te brengen met onze positie.