Betreft: Ps.51: 6
Vraag:
Wat is de strekking van het voegwoord ‘opdat’ in vers 6b? En meent David dat hij niet tegen Uriah en Bathseba gezondigd heeft, omdat hij zegt: ‘Tegen u alleen heb ik gezondigd?
Antwoord:
Het voegwoord dat hier staat wordt doorgaans met ‘opdat’ vertaald. Soms is het weergegeven met ‘zodat’. In de Nieuwe Vertaling is dat bijvoorbeeld het geval in Jr. 27: 10, maar in vers 15 vertaalt men in een haast gelijke zinsconstructie met ‘opdat’. Bijna nergens is er de noodzaak om zodat
in plaats van opdat te kiezen. We houden het dus op dat laatste woord.
Er bestaan drie à vier verklaringen van dit versdeel:
- het slaat terug op vers 6 regel 1 en 2. Dan zou de zonde van David dienen om Gods rechtvaardigheid te doen uitkomen.
- anderen verbinden het met vers 3. Dan zou God gerechtvaardigd worden in zijn heilswerk aan het hart van de berouwvolle zondaar.
- meestal echter laat men het terugslaan op regel 1 en 2 maar
dan met inlassing van de gedachte: ‘ik belijd u dit opdat…’
Tegen de eerste uitleg zou ingebracht kunnen worden, dat God iemand toch niet laat zondigen opdat Zijn gerechtigheid of rechtvaardigheid zou uitkomen. Eenzelfde probleem hebben we in 1 Ko.11: 19 waar staat: ‘ Scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken (opdat blijke) wie onder u de toets kunnen doorstaan’. Dit vers geeft echter ook de oplossing. De scheuringen worden niet veroorzaakt door God, maar door de mens. God gebruikt ze echter en laat ze daartoe geworden opdat de beproefden openbaar worden. Zo is het nu ook met de zonde van David en de ongerechtigheid van de mensen in het algemeen. Die is er nu eenmaal en die toont de onbetrouwbaarheid van de mens, met daartegenover de gerechtigheid en onkreukbaarheid van God.
De tweede gedachte heeft wel een kern van waarheid in zich: inderdaad is God rechtvaardig en komt zijn rechtvaardigheid ook uit in de vergeving die Hij schenkt, want die berust op een basis van recht ( zie Rm.3: 26). Maar het is zeer de vraag of David daar op doelt, het werk van Christus op het kruis kende hij in elk geval nog niet.
De derde verklaring heeft tegen dat je in gedachten woorden moet inlassen, maar dat is wel meer het geval. De verklaring is in elk geval heel aannemelijk. Toch is het de vraag of je het ‘opdat’ enkel met de intentie van David mag verbinden om God te rechtvaardigen. De woorden kunnen namelijk ook terugslaan op vers 5 en dan wordt God dus gerechtvaardigd door de kastijding en tuchtiging die David heeft ondervonden. Een tucht die tot belijdenis leidt en dit laatste dient zeker tot grootmaking van Gods rechtvaardigheid, maar die rechtvaardigheid kwam al uit in de kastijding. We zullen tussen deze vierde en de derde uitleg moeten kiezen. Maar hoe het ook zij, de ongerechtigheid van de mens leidt ertoe dat Gods rechtvaardigheid uitkomt.
Met ’tegen u alleen heb ik gezondigd’ bedoelt David niet te zeggen dat hij dat niet tegen Uriah en Bathseba had gedaan. Met deze manier van zeggen wil hij echter laten uitkomen dat de zonde tegen de mens in het niet valt tegenover de zonde tegen God. Veel mensen willen alleen weten van overtreding tegen de naaste, maar elke overtreding, ook die tegen de naaste, is een overtreding tegenover God en dat is het ergste.