Betreft: Ri.10: 16
Vraag:
Moeten we de uitdrukking ‘Zijn ziel’ als beeldspraak opvatten?
Antwoord:
Eerst iets over de vertaling van dit vers. In het Hebreeuws staat hier: ‘Zijn ziel werd kort of ongeduldig vanwege Israëls ellende of moeite’.
De Statenvertaling heeft dit weergegeven met ‘Zijn ziel werd verdrietig over de arbeid van Israël’. Die vertaling is echter niet erg duidelijk. Er gaat namelijk aan vooraf dat Israël de vreemde goden wegdeed om de Heer te dienen. Over die arbeid zou de Heer zich alleen maar kunnen verblijden. Het woord door ‘arbeid’ weergegeven betekent hier dan ook wat anders namelijk ‘ellende’, ‘moeite’. De uitspraak houdt dus in dat de Heer ‘kort’ of ‘ongeduldig’ werd over de ellende van Israël. De NBG-vertaling heeft dat naar de bedoeling weergegeven met: ‘Hij kon Israëls ellende niet langer aanzien (verdragen)’.
De ‘ziel’ is o.a. een benaming voor (de zetel van) ons gevoelsleven, zoals de ‘geest’ dat is voor ons ken-leven. We hoeven deze uitdrukking dan ook niet als beeldspraak te zien of als een mensvormige voorstelling, want God heeft ook gevoel. Eigenlijk zouden we moeten zeggen dat wij gevoel hebben omdat God het heeft en we naar Zijn beeld geschapen zijn.
Helaas echter is men de ‘ziel’ gaan beschouwen als een zelfstandig onderdeel van de mens en als we dat op God zouden overbrengen zou dat al helemaal een vreemde voorstelling geven. Van deze eigenlijk heidense gedachte over de ziel moeten we echter af en dan hoeven we met de hier gegeven voorstelling geen moeite te hebben.